donderdag 17 juni 2004

Mijn woordenboek (2)

AALMOES
Ik geef zelden iets, en het gebeurt nooit met de vooraf duidelijk uitgemaakte intentie om iets te geven. De bedelares pakt mij op m’n nest. Zij confronteert mij met m’n onmacht. Nooit ben ik naar de plek waar de bedelares bedelt getogen om haar een aalmoes te schenken. Ik tref haar altijd onverwacht. En nooit tot mijn vreugde. Een bedelares grieft. Zeker als ze een kind op haar arm houdt. Wat ik haar geef omdat ik het niet over mijn hart kan krijgen haar niets te geven, wordt met een raar woord aangeduid: splits het maar eens. Aal is gier, een brijachtig mestresidu. En moes van aal is nog brijachtiger. Het heeft er alle schijn van dat wat ik de bedelares schenk wordt aangeduid met een woord dat, op deze wijze uiteengehaald, iets zegt over mijn onoprechtheid, mijn verveeldheid, mijn onmacht.