maandag 15 januari 2007

Mijn eigen namen (41)

ANDREAS-SALOME, LOU

Er is een foto bekend waarop zij, karwats in de hand, de voor een hondenkar gespannen filosoof Nietzsche ment (de andere clown van dienst is Paul Rée). En dat in een tijd (jaren tachtig 19de eeuw) waarin fotografie nog niet in die mate gebanaliseerd was dat dit soort geënsceneerde frivoliteiten gangbaar was. De filosoof, zwaarbesnord zoals we hem kennen, kijkt, niet gespeend van enig gevoel voor dramatiek, dromerig voor zich uit. De geschilderde bergen op de achtergrond slagen er niet in om bij de toeschouwer de illusie op te wekken dat het span een lastige tocht te wachten staat. Lou was een schrijfster van Russische origine, die later nog iets met Rilke en Freud zou hebben en die vooral omwille van die min of meer platonische liaisons gememoreerd wordt. Met haar hoerige voornaam en bijbels en pasoliniaans geconnoteerde achternaam lijkt Lou Salomé dé figuur van de femme fatale, een – voor mannelijke intellectuelen en kunstenaars (die per definitie meer met de geest en minder met hun lijfsbehoud bezig zijn) – levensgevaarlijke kruising tussen muze en verleidster, een die naar verluidt ook nog niet eens de troost der vleselijke geneugten in het vooruitzicht stelde. Het zou Nietzsche nog lang heugen haar op zijn pad te hebben gekruist.