donderdag 17 mei 2007

Mijn woordenboek (149)

AD HOMINEM

Als de bal buiten bereik is, rest enkel de man. Die pak je aan met een vuile tackle. Stevig, viriel. Je levert een visitekaartje af.

Argumenten ad hominem worden pas bovengehaald als die van de rede tekortschieten. Fraai is het niet, maar ik heb nog tien keer liever iemand die mijn persoontje probeert te raken dan de lafbek die mij met ijle gezagsargumenten rond de oren slaat. Dát is de lafheid par excellence: de spelregels wijzigen wijl het spel gespeeld wordt; op het laatste moment ertoe besluiten een ander soort strijd te strijden.

Gezagsargumenten: dáár heb ik nu echt een broertje aan dood. Waar de opponent in het dispuut nog gerust mag proberen mij neer te sabelen met argumenten, ook als ze mij persoonlijk raken, daar verstopt de onderkruiper die een beroep doet op de mening van een derde om de eigen mening te staven zich achter gratuite autoriteit. Hij beroept zich op de status, de macht, de invloed of wat dan ook van iemand anders, iemand die door zijn afwezigheid geen weerwoord toelaat. ‘Ik heb gelijk want die of die zegt het ook.’

Meteen delft wie zich van het gezagsargument bedient het onderspit. In zijn laatste wapenfeit ligt zijn nederlaag besloten. Samen met zijn gezagsargument werpt hij de handdoek in de ring.

Waar op het ad hominem eventueel nog een gesprek had kunnen volgen, is het gezagsargument onvermijdelijk: de boeken toe. Wie zich daarvan bedient, wil in werkelijkheid niet spreken – of kan het niet.