woensdag 20 juni 2007

Mijn woordenboek (156)

ADRES

We reden door de bocht van de met kasseien geplaveide straat in de residentiële wijk van de stad waaruit ik, sinds ik er ben teruggekeerd (na in het eerste tweederde van mijn leven-tot-nu-toe allerlei omzwervingen te hebben gemaakt), niet meer ben weggeraakt.

‘Kijk’, sprak ik tot mijn zoon, ‘hier heb ik nog een tijd gewoond. Dat was voor jij geboren was. Kijk, hier was het. Of was het nu hier? Ik weet het niet meer precies. Het was in elk geval in dit stuk van de straat.’

Hoe relatief is een adres? Een maand of tien was dit je voordeur, je vond blind het sleutelgat, de trap waarvan je precies wist welke treden kraakten, de badkamer waar je je lichaam verzorgde en hoe hard je de kraan moest dichtdraaien om te voorkomen dat hij drupte, de kamer waar je werkte en sliep, het beregende raam waardoor je uitkeek op een samenscholing van achtertuinen waaraan andere levens paalden. Tien maanden was dit je onderdak, je haven – en twintig jaar later weet je niet eens meer of het hier was of in het identiek ontworpen huis ernaast dat je hebt geleefd. De mensen bij wie je een kamer betrok, zijn ondertussen ook allang verhuisd en uit jouw leven verdwenen.

Wat betekent het dat je ook het huisnummer niet meer weet? De numerieke exactheid van het huisnummer zinkt weg in het ondoorzichtige waas van de vergetelheid, die grote gelijkmaker. En samen daarmee het hele huis.

Ik heb ooit eens al mijn adressen opgelijst. Op het gelijnde A4’tje kwam ik, met één regel per adres, al een aardig eind tot voorbij halfweg. Aan veel van die adressen hadden zich niet eens, omdat ik nog te jong was, blijvende herinneringen vastgehecht, andere waren intussen vanwege te tijdelijk en te voorlopig zo goed als betekenisloos geworden, er waren er maar een paar die in mijn autobiografie de status van baken wisten te handhaven. Maar over elk van die adressen zou ik een boek kunnen schrijven – en misschien moet ik dat maar eens doen. Aan wie zal ik het opdragen?