zaterdag 14 juli 2007

Mijn woordenboek (160)

AFBAKENING

Het geurspoor van de kater van de buren, een manshoge haag tussen twee achtertuinen, de denkbeeldige lijn op het bureaumeubel van het eiland, de bede dat de kinderen zouden aankloppen vooraleer ze papa’s bureau betreden. Tussen twee domeinen wordt een derde element geschoven, een dat van beide verschilt opdat het goed herkenbaar zou zijn, om transgressie of ongeoorloofde uitdijing of vermenging te vermijden.

Dat is nodig. Het kanaal moet ingedijkt, de species gecategoriseerd, de bevoegdheden en competenties duidelijk onderscheiden.

Ordnung muss sein.

Toch is de ene afbakening mij al sympathieker dan de andere. De opgelegde, arbitraire, geïnduceerde en artificiële beknotten onze vrijheid. Dat is op zich geen probleem – ik schat de waarde van die vrijheid niet per se hoog in, maar op de een of andere manier zijn we er toch op gesteld. Maar je hebt ook vormen van afbakening die van onderuit ontstaan. Het gaat dan om een soort van sociale hygiëne, respect, een gezonde afstandelijkheid. Een ontzag voor privacy dat veel met eigenbelang te maken heeft.

Het liefst zijn mij de afbakeningen die mislukken. Afscheidingen die vanuit een ambtelijke regulitis worden opgelegd, maar het beoogde effect mislopen. Je hebt van die maatregelen die de boel hopeloos in het honderd doen lopen waar ze voorheen, zonder opgelegde reglementering, heel goed verliepen. Die voorvallen zijn mij lief omdat ze bevestigen dat de werkelijkheid organischer is dan wij met ons mensenverstand kunnen bevatten. Dat er altijd een rest openblijft waarover wij geen controle hebben.

Zo is mij het geval bekend van een drukke verkeersader in Firenze. Indertijd, ik spreek van meer dan twintig jaar geleden, was dat een brede kasseibaan zonder enige markering. Zonder verdeling in rijstroken, dus. Er konden wel acht of tien auto’s naast elkaar op, en dat gebeurde dan ook. Niet eens de verdeling van de rijrichtingen was duidelijk: de ononderbroken witte lijn in het midden was denkbeeldig, ik bedoel, hij was er niet. Nu eens reden er links vijf rijen en rechts drie, dan weer – uiteraard naargelang van het tijdstip en de behoeften – waren er rechts zes en links twee. Enzovoort. Met al die kleine cinquecento’s en zoemende Vespa’s en dan nog eens de Italiaanse rijstijl erbovenop was dat een behoorlijke chaos. Voor de brave Belg die ik toen ook al was, door allerlei afbakeningen geconditioneerd en ingetoomd, was het even wennen. Maar er gebeurden geen ongelukken; de chaos verliep gesmeerd. ’t Was als een gonzende bijenkorf. Ook daarin verloopt het verkeer schijnbaar ongestructureerd en gebeuren er toch geen accidenten. Ik bedoel maar: geen twee bijen, hoe druk het ook is, die tegen elkaar aanlopen en beginnen te schelden.

Bij mieren zie je het ook.

Op die invalsweg in Firenze hebben ze op een bepaald ogenblik lijnen geschilderd.

Dat hadden ze beter niet gedaan.