maandag 10 december 2007

Dag 105 vVH&C

071203 – Ik had het fotoboek Belgicum van Stephan Vanfleteren al een paar keer ter hand genomen in de boekhandel. Maar laten liggen want te duur. Het boek bleef me echter verleiden, ik ben uiteindelijk gezwicht. Blijkbaar ben ik niet de enige want mijn exemplaar is al een tweede druk.

Ik wil spoedig naar die Vanfleteren-tentoonstelling in Antwerpen, en ik moet ook nog het essay lezen van David Van Reybrouck in het boek, dat daarbij als catalogus fungeert. Ik noteer hier enkel, met het boek in een ander pand, enkele indrukken.

Het Belgicum (daar staat die ovale autosticker-B op het voorplat voor: de stilaan nostalgisch klinkende notie ‘België’, iets waaraan we later, als de heren staatshervormers hun zin hebben doorgedreven, met weemoed zullen terugdenken, en misschien zelfs met spijt…) – het ‘Belgicum’ dus dat Stephan Vanfleteren toont, is een België. Het zijne. De frietkoten, de architecturale anomalieën, de overgroeide autowrakken, de macadambanen (met de geteerde voegen: tedoem, tedoem, tedoem…), de afgerafelde gevels, een tegen de wind en de regen in voortzwoegende fietser, een door jaren arbeid geplooide en gekneusde, alcoholverslaafde ploeteraar op een erf vol modder en afval ergens ‘in de Vlaanders’, de habitués in de cafés die, elk aan een tafeltje gezeten, hun laatste centen verdrinken in hun glas en opgaan in wegkringelende rook.

Het register dat Vanfleteren bespeelt is niet zozeer dat van de compositie of van het ‘moment décisif’ – al zijn die in vele foto’s wel nadrukkelijk aanwezig – maar toch vooral dat van de diafragmaknop: deze foto’s (altijd in zwart-wit) halen hun zeggingskracht voor een groot deel uit de werking van scherpte en onscherpte. Dat lijkt mij, naast de onderwerpkeuze, nog het meest Vanfleterens stempel. Vaak leidt dit tot verbluffende resultaten, maar toch heb ik het precies daarmee toch soms ook wat moeilijk. Sommige foto’s zijn zo opzichtig scherp (of onscherp), dat het storend wordt. Er staan koppen in dit boek, doorgroefde, oude, getekende koppen, die niet meer werkelijk, niet meer écht zijn. Sommige focussen zijn zo ingrijpend dat het geheel iets overdreven dramatisch krijgt. (Ik denk aan de foto die is scherpgesteld op de traan in de ooghoek van het meisje dat zelf in de hoek van de foto staat, de rest wordt, onscherp, ingenomen door mensen die met foto’s van de verdwenen meisjes manifesteren. Zegt deze foto veel? Ja, natuurlijk. Maar het probleem is dat hij te nadrukkelijk spreekt. Ik denk ook aan de Volkswagenarbeider die, in bedwang gehouden door omstanders, zijn woede of ontgoocheling uitschreeuwt: ook zijn verdriet wordt met een nauwelijks nog natuurlijk te noemen intensiteit uitvergroot door de focus.)

Toch zijn er ook de vele andere, minder spectaculaire portretten van drinkers, vierdewereldmensen, sukkelaars. Hier zien we hoe Vanfleteren met groot inlevingsvermogen en veel respect is te werk gegaan. Minder esthetiserend, zijn deze foto’s enkel omwille van de maximale beeldscherpte onbewogen, maar in het aanvoelen van de toeschouwer zijn ze empathisch en dus zéér bewogen. Dát zijn de interessantste foto’s.

Vanfleteren toont zich een groot fotograaf. Zijn boek is, mede door de buitengewoon mooie vormgeving, een kunstwerk op zich.

Stephan Vanfleteren, Belgicum (Tielt, 2007).
Ook de website van Stephan Vanfleteren is zeer de moeite waard.