woensdag 26 december 2007

Dag 120 vVH&C

071216 en 071223 – Een anonieme commentaar op een stukje hier over de foto’s van Stephan Vanfleteren doet me een gedachte die ik zelf ook al eerder had heropnemen en verder ontwikkelen: ‘Zou men door het erg nadrukkelijk focussen op lijden niet op een delicate grens komen met een soort voyeurisme? Soms komt het me misplaatst over.’

David Van Reybrouck geeft in de tekst in de catalogus (die niet echt een catalogustekst is) een antwoord: ‘Dat Stephan deze broze wereld heeft kunnen fotograferen. Hoeveel vertrouwen moet je daar niet voor opbouwen? Hoe toon je de eenzaamheid van mensen net op het moment dat je hen aandacht schenkt? Zijn armoedeportretten zijn schrijnend, maar van een ongekende waardigheid. Te midden van alle miserie toont hij steeds de mens.’ Het is inderdaad een spanningsveld: tussen voyeurisme en mededogen, tussen sensatiezucht en het besef dat het belangrijk is dat deze wereld op een respectvolle manier zichtbaar wordt gemaakt. Hier worden kwetsbare mensen getoond; het steelse van het afdrukken moet worden gecompenseerd door het moeizame smeden van een vertrouwensband, die ook na het afdrukken moet blijven bestaan – want anders is hij niet méér dan pragmatisch geweest. De garantie dat die band blijft bestaan, kun je natuurlijk menselijkerwijs niet bieden… Van Reybrouck: ‘Fotografie is meer een kwestie van schroom dan van sensatie.’ Akkoord, als je het goed aanpakt – en dat vergt veel durf en mensenkennis en engagement –, maar het element sensatie zal er toch altijd een beetje inzitten.

Ik heb, niet vaak maar toch al een paar keer, dat soort vierdewereldmensen gefotografeerd. In een café, op straat. Ofwel deed ik dat steels, zonder dat zij het beseften – en dan voelde ik mij daar niet goed bij. Eén keer heb ik het aangedurfd een foto te maken van een man die duidelijk al, en ook die dag zelf, te zwaar had geleefd. Ik vroeg hem om zijn toestemming. Ik kreeg die toestemming, maar toen de foto dan gemaakt was, zei hij, op alcoholische wijze allerlei begrippen door elkaar haspelend, dat ik de foto niet op een pornosite op het internet mocht zetten. Dat brengt nog een laatste probleem aan de orde: je moet, om dat soort foto’s te maken, het vertrouwen winnen van die mensen, maar dan, als die foto’s zijn gemaakt, wat doe je er dan mee? Hebben die mensen die Vanfleteren in Marollencafés heeft gefotografeerd, er weet van dat ze nu levensgroot, op perfect uitgevoerde prints en mooi ingelijst aan de muren van het Fotomuseum in Antwerpen hangen?