maandag 28 juli 2008

Dag 331 vVH&C

080716 en 080728 – We hebben het over de Vlaamse Kwestie, en hoe die bij velen van ons in de genen en de aderen zit: een verre grootoom die onder de Duitsers zijn winkel niet sloot, een grootvader als oorlogsburgemeester… Ik denk aan A., die van de zwarten niets moest weten omdat hij twee broers, die bij de Witte Brigade waren geweest, verloren had – en hoe dit anti-Vlaams-nationalisme zich bij zijn kinderen doorzette. Van mijn eigen ouders herinner ik mij de anti-Volksunie-houding van vooral mijn vader (Waalse ouders en Frans als moedertaal) wanneer G. op bezoek kwam – G. was een vrijgezelle met een kinderverlammingsbochel uit L. Zij reed met een bleekblauwe Kever met naast de nummerplaat (vijf karakters) een gele ovaal met daarop een gestileerde zwarte leeuw. Haar vader had als hoofdonderwijzer gecollaboreerd. Net zoals diens broer, wiens uniform zéér zwart was geweest - zwart genoeg in elk geval om na de oorlog te worden opgepakt en ter dood te worden veroordeeld. Zijn vader sprak tot de rechters: ‘Als u hem tegen de muur zet, laat mij er dan maar bij staan.’ En zo geschiedde: vader en zoon werden doodgeschoten. Hoe het niet anders kan dan dat dit soort herinneringen zich als gif in het bloed van de kinderen en de naaste familie mengt, denk je dan. H. herinnert zich hoe ze rondging om flamingante stickers te kleven, zonder zich daar vragen bij te stellen; F., net als ik ook met Franstalige voorouderlijke banden, heeft zich er nooit iets van aangetrokken, zijn vader adviseerde de Duitsers die vlak voor de Bevrijding de stad verlieten ‘over de bridge te rijden en dan rechtsaf’ – maar dat was beslist een ongewilde daad van subversiviteit; ikzelf ben altijd spontaan geneigd geweest tot belgicistische sympathieën – al heeft dat ongetwijfeld meer te maken met afkeer voor al te grote particularismen en zelfgenoegzaamheid dan met een positieve voorkeur. Om maar te zeggen: welke rationele grond heeft het allemaal?