donderdag 16 oktober 2008

Het bestáát (40)

081001 – Op de trein krijg ik telefoon. De politie! De politie belt, of ik mijn auto niet kan verplaatsen. Zal moeilijk gaan, zeg ik, ik ben op weg naar Brussel. (En ik kan moeilijk rechtsomkeert maken, denk ik daar nog bij maar ik zeg het niet want het zou wellicht te ironisch klinken.) Wat is er aan de hand? Ik verneem dat er een zware tak van een van de bomen in het park voor mijn deur, waaronder mijn auto inderdaad geparkeerd staat, op het punt staat het te begeven, dat wil zeggen: door toedoen van de plots opgestoken herfstwind los te komen van de stam en pardoes op het dak van het aan mijn toebehorende vehikel – nummerplaat, databank, telefoonnummer – te belanden. Spannend! Ik leg aan de politieman uit hoe hij in mijn woonst kan binnengeraken en waar hij daar de reserveautosleutel kan vinden: in het aardewerken olifantje (dat ik een tijd geleden in de Kringloopwinkel heb gekocht voor 5 euro, wat ik hem niet vertel wegens redundant en nodeloos verwarring-scheppend en bovendien lijkt de situatie mij nogal urgent) – het olifantje staat op de schoorsteenmantel, je kunt er niet naast kijken als je binnenkomt.

Ik laat mij verder naar Brussel sporen, vergeet prompt het hele voorval, vergeet het… tot ik deze avond thuiskom en, warempel, zie dat mijn auto een eind verderop sta en dat, naast de plek waar hij eerst stond, in het gras een stapel houtblokken ligt onder een gekortwiekte boom. In de olifant is gerommeld, in mijn associatie-arsenaal eveneens: voortaan heeft die gekortwiekte boom tegenover mijn appartement onmiskenbaars iets olifantachtigs.