donderdag 27 november 2008

Dag 456 vVH&C

081118, 081119 en 081126 – Een groter contrast hadden ze moeilijk kunnen bedenken. Huismus Herman Brusselmans, die op een gegeven ogenblik ‘De inhoud is dood’ zegt, en politiek vluchteling Abdollah, een profeet die, helemaal uit het verre Iran daarvoor speciaal naar hier gekomen, het beschavingsmoeë Westen zijn (Abdollahs) Waarheid komt voorhouden. Het gesprek was af en toe bijzonder komisch. ‘Brusselsman’, bleef Abdollah aansprekingsgewijs in de boosheid volharden. ‘En jij, denk jij daar niet aan?’, vroeg de verkeerd aangesproken Gentenaar dan weer van zijn kant olijk nadat hij net de beleefd geformuleerde opmerking had geïncasseerd dat hij elke vrouw die op straat passeert als een wandelende winkel van te betasten fijne vleeswaren beschouwt. Hetgeen hij overigens niet ontkende. Dat Brusselmans het succesboek Het huis van de moskee van Abdollah niet echt hoog aanslaat, kon hij maar amper verbergen achter beleefd geformuleerde complimentjes in de aard van ‘We leren nog eens iets.’ Abdollah van zijn kant – je kunt het je eigenlijk nauwelijks voorstellen dat hij meer dan twintig bladzijden Brusselmans-geouwehoer úithoudt – zag in onze langharige vriend de vaandeldrager van de Europese angst. Of: Angst, ik denk dat hij, stevig articulerend van onder zijn forse knevel, een hoofdletter in zijn intonatie lei.

Enfin, het was spannend en geestig. Superieure ironie van beide kanten, maar toch ook af en toe, in beider ogenparen, de matte glans van perplexheid.

Waar Abdollah zich als een onvoorwaardelijke heraut van de Schoonheid aandiende, wellicht nog vanuit een prepostmoderne Perzische traditie waarin op tapijten gezeten mensen elkaar verhaaltjes plachten te vertellen, daar draaide Brusselmans al van bij zijn eerste woorden het oude deuntje van het anti-intellectualisme af. Gevraagd naar het belang van zijn passage in de Vlaamse letteren, die drie meters boekenplank geleden een aanvang nam, stelde hij dat het zijn grote verdienste was geweest de Vlaamse literatuur van haar ernst te hebben bevrijd. De Literatuur met grote L, ja, die had Brusselmans eigener beweging en kracht uit de exclusieve bibliotheken van de intellectuelen weggehaald. Ongeveer met die woorden zei hij het.

Abdollah pakte Brusselsman bij de lurven, of bij de achillespees. ‘Herman schrijft negenenveertig boeken in vijfentwintig jaar. Kader Abdollah schrijft elk boek zeven keer.’ Dat moest verklaren dat hij er nog maar vijf bijeengepend had. Door zijn gesprekspartner, waar die erbij zat, met diens eigennaam en in de derde persoon te vermelden (alsof Brusselmans, of Brusselsman, op dat eigenste ogenblik in de Gentse Sleepstraat op café zat), sorteerde hij precies het omgekeerde effect als het effect dat hij bewerkstelligde door, over zichzelf sprekend, niet ‘ik’ te zeggen maar ‘Kader Abdollah’. ‘Kader Abdollah schrijft prachtige boeken’, zei Kader Abdollah, die daarmee zichzelf, waar hij bij zat, tot instituut verhief.

Deze aflevering van Iets met boeken bracht een halfuurtje meesterlijke slapstick.