maandag 29 december 2008

Dag 488 vVH&C / Debuut (2)

Iets van zich af schrijven

Francine Oomen (1960) schreef eerder boeken voor kleuters, kinderen en jongeren. Nu zijn de volwassenen aan de beurt. Die zullen wel aanvoelen dat in de uitbundige bundeltitel Gek van liefde een somber ondertoontje meeklinkt. Dat geldt ook voor het motto – ‘Je kunt niet gek zijn én weten dat je het bent’ – én voor de titel van het eerste gedicht, ‘Onbegonnen werk’.

Maar dan lijkt het of Oomen vindt dat we al genoeg dubbelzinnigheid te verwerken hebben gekregen.

Daar lopen ze
over het strand
Naast elkaar
niet met elkaar


U ziet het goed: de punten staan er niet. Het dubbelpunt al evenmin.

Er is te veel
Te veel zon te veel lucht
Te veel licht
Er liggen te veel voetstappen
in datzelfde zand


Kunnen voetstappen liggen?, vraag ik me, nu al kribbig, af.

Ze beginnen te vertellen
Wie ze waren
geweest met wie
hoe en waar
waarom en waardoor

En hun woorden scheren langs elkaar
als meeuwen op de wind
zoekend naar voedsel

Natuurlijk moeten die woorden langs elkaar scheren ‘als meeuwen’ want we bevinden ons toch op een strand, nietwaar?

Het ‘te veel’ klinkt onheilspellend. Het gaat om twee die ‘waren / geweest’. Er is een ‘waardoor’, wat impliceert dat iets is misgelopen. Dat wordt in het tweede gedicht, ‘Gaat het?’, bevestigd: ‘Het ging om ons om wij / nu gaat het om mij / om mij / en jou alleen’.

Vanaf hier krijg je de vervelende indruk dat Oomen iets van zich af te schrijven heeft. Hoe anders moet je ‘Het vloedt’ lezen?

Ik en ik alleen
kan het tij keren
de zon weer doen opgaan
in een bad van bloed
en leven

Ik en ik alleen
ben de man de vrouw
de rouw
de sterren het één en het al
en de rest
is illusie
projectie
op het doek van de tijd

De angst en de hoop
ben ik en
ik alleen

Het woord ‘illusie’ stond er al een keer twee bladzijden eerder: ‘Vermoorde illusies liggen / langs de kant van de weg’, en het keert vier bladzijden verder nog eens terug: ‘Gulzig lik ik / de illusies van je kin’. Drie keer op zes bladzijden, da’s een beetje veel voor een woord dat zo weinig aan de lezer overlaat.

Oomen schrijft het verdriet van zich af. ‘Ik wil lezen over liefde / Ik wil schrijven over pijn / Ik wil snijden in jouw woorden / Ik wil huilen in jouw wijn’, lalt ze in ‘Dronkemanspraat’. ’t Is een beetje gênant, eigenlijk, zo te moeten meekijken in dat potje verdriet. Laat mij het daarom vanaf hier maar over ‘de ik’ hebben en niet langer over ‘Oomen’.

De woorden van die ik hebben een wisselende werking. Eerst zet de ik een ‘woordenval’ uit, een ‘gemene strop’, in de ‘hoop dat jij het snapt’. Schrijven als wraakoefening. In ‘Een doekje voor het bloeden’ vormen de woorden dan weer een noodkreet: ‘Roep de brandweer / Een moeder / God / Een schrijver / De dichter / Zoek verband / Zoek de zin / Zoek een doekje voor het bloeden’. De zin is nog niet teruggevonden. In ‘Ik had zo graag geloofd’ slagen de woorden er alweer in om tot een sprookje uit te groeien: ‘Het is makkelijker / in sprookjes te geloven / dan in onszelf’. Maar het is duidelijk: de ik is er nog niet bovenop. Toch kantelt de bundel stilaan, woorden herwinnen hun kracht. Het schrijven wordt constructief. Het is heilzaam, het is een kuur – zoals blijkt uit ‘Zoals het bedoeld is’: door ‘de woorden die ik schrijf’ is ‘Mijn liefde / voor niemand in ’t bijzonder / […] nu groter dan voorheen’. En met een hopelijk bedoelde zelfkritiek klinkt het in ‘To travel light (is een lang verhaal)’ al zo: ‘Ik laat mijn verdriet los […] // Mijn veel te mooie woorden’. Zo, beseft de schrijfster, ‘kom je nog eens ergens’.

Na het rouwproces, de kwaadheid en de pijn, is het tijd voor een nieuwe liefde. In ‘Na de eerste kus’ bevinden we ons weer aan zee, in de duinen ditmaal. De ‘je’, een nieuwe man wellicht, stelt vragen ‘en nog meer vragen / en luistert / naar mijn antwoorden / en de stiltes ertussenin’. De taal, die wanhoop is geweest, en illusie en wapen en val en ‘doekje voor het bloeden’, wijkt. De ik kan het nauwelijks geloven: ‘Beter niet te veel denken’. Met haar nieuwe liefde betreedt ze als een ‘ontdekkingsreizigster’ ‘een nieuw en onbekend gebied’. En in dat land heet de taal: ‘tederheid’. Het verdriet van het begin is ‘oud verdriet’ geworden, zoals blijkt in het slotgedicht ‘Als ik naar huis ga’:

Ik ruik het stilstaand water
Het donkere water
en het riet
Stram, scherp en taai
zoals diep vanbinnen
oud verdriet

Gek van liefde voert ons mee van een liefde die stuk is gegaan naar het begin van een nieuwe liefde. Oomen benoemt graag en laat weinig aan de verbeelding over. Zij drukt elementaire gevoelens uit in een elementaire taal.

Francine Oomen, Gek van liefde, Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2008

Deze tekst verscheen, net als Debuut (1), in Poëziekrant 2008/8