vrijdag 21 januari 2011

mijn woordenboek 297

AMERIKANISEREN

Overgankelijk of onovergankelijk? Iemand, of iets, een land bijvoorbeeld, laat ons zeggen de Verenigde Staten, amerikaniseert iets, bijvoorbeeld een ander land. Bijvoorbeeld ons land. Dat zou dan een bewust en doelmatig proces zijn. Ik denk dat wij ons daar allemaal iets bij kunnen voorstellen. Een andere mogelijkheid is dat een land amerikaniseert, in de zin dat het veramerikaanst of geamerikaniseerd wordt. Passief dus. Dit drukt een evolutie uit: het land in kwestie lijkt na de amerikanisering meer op Amerika, en minder op zichzelf, dan ervoor. Het is iets van zijn eigen identiteit kwijt, zou je kunnen zeggen.

We kunnen het ook hebben over europeanisering. Of verwestersing. Bijvoorbeeld van Afrika of Azië, maar niet van Amerika, vreemd genoeg. Na de negentiende eeuw is daar niets meer vereuropeaanst. We kunnen het ook hebben over de globalisering, maar dat is in grote trekken hetzelfde als europeanisering of amerikanisering of die twee samen. Zullen we het dan binnen afzienbare tijd ook hebben over chinasisering? Het ziet er naar uit. Hoeft niet erg te zijn, want misschien is dat land tegen dan in zo sterke mate ge- of veramerikaniseerd dat wij, of onze nakomelingen, er nauwelijks iets van zullen merken.

Ik ben te jong om mijn land te hebben zien veramerikaniseren. De grote Amerikaanse bedrijven hadden zich hier al gevestigd en zorgden voor de welvaart die voor mij in de late jaren zestig al evident leek (maar het voor mijn ouders niet was geweest, zou ik pas veel later beseffen). Disney, Bonanza, Hollywood en de hele Amerikaanse consumptie-ideologie verdrongen elke eigen, autochtone, verbeelding. De grote Amerikaanse gebeurtenissen ritmeerden ook de Belgische tijd: de moord op de Kennedy’s, Vietnam, de maanlandingen, Watergate… Dat alles was: Amerika tot in onze levens. Een ver en onbereikbaar continent, nochtans…

Maar toch heb ik de indruk dat er in het gezin waarin ik opgroeide al vrij vlug een gezonde scepsis ontstond tegenover alles wat Amerikaans was. Mijn vader was weliswaar geabonneerd op Newsweek, herinner ik mij, en in de doos met foto’s stak een kerstkiek uit Ohio: een geëmigreerde Poolse voormalige mijncitévriend van mijn vader paradeerde samen met vrouw (opgestoken kapsel) en kinderen (glunderend) en cadeaus (supergroot) onder een kerstboom (gigantisch) in een interieur (bleekblauw). Op een andere foto zien we in een enorme open slee datzelfde gelukkige gezin dat alles al had. Of toch veel meer dan wij. Stereotieper kon het niet, weet ik nu. Maar daar bleef het bij qua Amerika-ideaalbeeld. De scepcis was er niet zozeer uit ideologische overwegingen maar vanuit een soort van een francofiel geïnspireerd – en door de vanuit Lille uitstralende ORTF gevoed – cultureel misprijzen waaraan ook Groot-Brittannië werd onderworpen. De Angelsaksische oppervlakkigheid werd gehekeld – de in mijn ouderlijk huis met een absoluut taboe gebrandmerkte rockmuziek, de (comic) strips en de populaire tv-series waren er de voornaamste slachtoffers van. En ik denk dat mijn vader, die dus op de hoogte was, een gemotiveerde afkeer had van het toen nog nagenoeg ongecontesteerde Amerikaanse imperialisme. Dat soort, zeer vage en vaak helemaal niet uitgesproken, signalen heeft mijn Amerikabeeld ongetwijfeld beïnvloed.