vrijdag 4 februari 2011

geen verloren tijd (22)

Nieuwe aflevering van de close reading van het eerste deel van Prousts Á la Recherche du temps perdu. Alle vorige afleveringen zijn hier te vinden: Rechercheur.

I, 159-165

De enige verbinding tussen deze passage en de vorige is dat aan beide een ervaring in de buurt van Montjouvain ten grondslag heeft gelegen, maar die geografische omstandigheid lijkt me wat mager om de opeenvolging in het relaas te rechtvaardigen. Bovendien is het dan ook nog zo dat er enkel in de ruimte een verwantschap bestaat en niet eens in de tijd: de ervaring waarover Proust het nu zal hebben dateert van enkele jaren later en het is dan ook nog eens een ervaring die lange tijd duister is gebleven. Het is pas bien après, ‘weer enige tijd daarna’, dat uit die ervaring de idee is voortgekomen die hij, en dus niet meer de jonge Marcel die zichzelf opvoedde in de omgeving van Montjouvain, zich vormde van ‘het sadisme’. Ervaring en idee liggen zelfs zo ver uit elkaar dat Proust even expliciet een extern standpunt moet innemen om de touwtjes aan elkaar te knopen: On verra plus tard que, pour de tout autres raisons, le souvenir de cette impression devait jouer un rôle important dans ma vie. (159:10-12) Waar de ervaring van de verwevenheid van esthetische genoegens en erotische verlangens (zie aflevering 21) zich zonder uitstel aan de jonge Marcel voordeed, dan is hier sprake van een minder rechtstreekse impact: tussen ervaring en besef ligt meer tijd.

Ook de aard van de ervaring is anders. De erotiek is evengoed aanwezig, zij het in een andere, perversere vorm – maar de esthetica wordt hier vervangen door de moraal. We krijgen dus een zeer moderne mélange voorgeschoteld: seks, op smaak gebracht met goed en kwaad.

Wat wil nu het geval? Het geval wil dat de jonge Marcel, die dus nog te jong is om ten volle te beseffen wat hem overkomt, getuige is van een smeuïge scène. Het is een warme zomerdag en hij is, op zoek naar esthetisch/erotische genoegens zoals in aflevering 21 beschreven, in slaap gevallen vlakbij het huis van M. Vinteuil. Hij wordt pas wakker wanneer het al is beginnen te schemeren. In een van de kamers brandt licht. De luiken zijn nog niet dicht en de ramen staan open en zo is goed te zien én te horen wat binnen gebeurt.

Eerst moeten we vertellen dat M. Vinteuil gestorven is. We zagen al in aflevering 19 dat zijn dochter, Mlle Vinteuil, met haar losbandige lesbische gedrag de nagel aan de doodskist van haar vader was. En zo is het ook gegaan: M. Vinteuil had er op de duur alles voor over om voor zijn dochter een schijn van fatsoen hoog te houden (als een scherm waarachter zij zich aan haar uitspattingen kon overleveren): zijn carrière en uiteindelijk ook zijn gezondheid. Zo vernemen we het in een korte parenthese: Marcels moeder zag haar goedheid afgeremd worden door haar zin voor fatsoen want ze is bij Mlle Vinteuil haar condoléances voor het overlijden van haar vader niet gaan overmaken. Maar ze beklaagt de vroeg vaderloos geworden dochter wel, uiteraard. En haar gedachten gaan ook uit naar het trieste lot van M. Vinteuil, wiens werk nu, doordat hij het had opgegeven om alles voor zijn dochter te kunnen doen, zeker gedoemd zou zijn om onopgemerkt te blijven. M. Vinteuil is gestorven voor zijn dochter en hij heeft er niets voor teruggekregen. Het kan toch niet anders, aldus Marcels moeder, dat een compensatie hiervoor hem na zijn dood zal te beurt vallen? Maar hoe dan? En wie zal ervoor zorgen? Dat kan dan toch niemand anders dan de dochter zelf zijn?

Na deze toelichting lezen we wat Marcel in die hete schemering door dat raam ziet en hoort. (Proust vergeet niet te preciseren dat Marcel niet meer weg kan zonder door takkengekraak zijn aanwezigheid te verraden: hij kan dus niet anders dan spieken!) Marcel ziet hoe Mlle Vinteuil, die sinds hij haar voor het laatst heeft gezien een flinke meid is geworden, een portret van haar overleden vader op de salontafel plaatst en vervolgens op de canapé neerzijgt. Bientôt son amie entra. (160:28) Mle Vinteuil mengt vrijpostigheid met een enigszins scrupuleuze houding, die aan haar vader herinnert: zij neemt een langoereuze, uitnodigende pose aan, maar houdt zich toch ook een beetje in. Desalniettemin belandt de vriendin bovenop de nog in de rouw verkerende dochter des huizes. Het portret op de salontafel kijkt het stoeiende stel aan. Een hoogst oneerbiedige conversatie ontspint zich, ter begeleiding van een ballet met hoog baltsgehalte. Zowel Mlle Vinteuil als haar vriendin wenden voor de luiken te zullen sluiten, maar ze laten ze toch maar openstaan. En heus niet alleen omdat het te warm is.

De scène die nu wordt beschreven vind ik persoonlijk niet een van de meest hoogstaande uit de wereldliteratuur. Proust of geen Proust. Dit kun je net zo goed lezen in de Boeketreeks. Laat ons zeggen dat de manoeuvres met luiken en leden die Marcel te zien krijgt er niet echt toe doen. De essentie speelt zich af in de met ‘de zinnen’ botsende geest van Mlle Vinteuil. Zij is an sich een behoorlijke dame, maar ze levert zich graag uit aan haar perverse neigingen, aan Het Kwaad: Elle cherchait le plus loin qu’elle pouvait de sa vraie nature morale, à trouver le langage propre à la fille vicieuse qu’elle désirait d’être, mais les mots qu’elle pensait que celle-ci eût prononcés sincèrement lui paraissaient faux dans sa bouche. (161:30-35) Het perfide in Prousts redenatie is hier natuurlijk dat niet ‘het kwade’ het kwade is, maar het onvermogen om écht het kwade te doen. Dáárin schuilt de perversie, in het, gezien de goede inborst, niet bij machte zijn écht het kwade te doen maar het toch te willen. Dát is het ‘sadisme’ waarvan hier sprake is. Ce n’est pas le mal qui lui donnait l’idée du plaisir, qui lui semblait agréable; c’est le plaisir qui lui semblait malin. (164:31-33)

Een hoogst immorele gedachte, al bij al. Want mutatis mutandis zou je kunnen zeggen dat goed niet diegene is die het goede doet maar diegene die goed voorwendt het goede te doen zonder daartoe eigenlijk bij machte te zijn. Schijn haalt het op wezen – ook in de proustiaanse moraal. De hypocrisie, evengoed als de perversie, krijgt vrij spel. Wat Mlle Vinteuil en haar vriendin uitspoken terwijl het portret van M. Vinteuil het moet aanzien, is niet zo fraai. Ze liggen bovenop elkaar in de sofa, er worden kusjes uitgedeeld, en er is, nogal vrijpostig, sprake van plaisir (162:40). Hoogtepunt – of dieptepunt – van de scène is dat des dochters vriendin stelt dat ze durft op het portret te spugen. De dochter neemt niet echt stelling in. Marcel ziet en hoort het allemaal en kan zich een idee vormen van de postume beloning van M. Vinteuil voor alle opofferingen die hij zich heeft getroost. Tot Mlle Vinteuil uiteindelijk toch de luiken sluit en zo hem, en de lezer, buitensluit.

Na dit theater volgt de bespreking. Waaruit bestaat nu het ‘sadisme’? Hieruit: Mlle Vinteuil ‘speelt’ het kwaad in de realiteit als op een toneel – wat betekent dat ze niet met dat kwaad samenvalt, en dus dat dat kwaad in haar niet onvermengd aanwezig is want om het te kunnen spelen moet je er in zekere zin ook afstand van kunnen nemen. Dat Mlle Vinteuil het kwaad ‘speelt’, blijkt uit de nadrukkelijkheid van haar acte d’un symbolisme aussi rudimentaire et aussi naïf (163:39-40). Het sadisme moet blijken uit de artistieke – of theatrale – dimensie van de manifestatie van het kwaad; het gaat om een opvoering, om theater, om iets wat niet echt écht is, en dus ook niet echt kwaad. Om die reden, zegt Proust, valt Mlle Vinteuil niet helemáál te laken. Om die reden zou wijlen haar vader, wiens portret hier brutaal werd geprofaneerd, alsnog haar verdediging op zich kunnen nemen. Echt kwaad kunnen we haar, zolang dat element van theatraliteit en perversiteit aanwezig is – en Proust noemt dat perverse: ‘sadisme’ – niet noemen. ’t Is niet fraai de doden zo te bejegenen maar onverschilligheid ten aanzien van het kwaad dat men anderen aandoet – dat wil zeggen: er zich niet van bewust zijn, er geen afstand van nemen, ermee samenvallen –: dat is nog veel erger, dat is la forme terrible et permanente de la cruauté (165:11).

Wij moeten uit deze passage onthouden dat Proust in het begin ervan heeft gezegd dat de herinnering aan de indruk, die in hem de idee van het sadisme vorm heeft gegeven, een belangrijke rol in zijn leven zou gaan spelen, zij het pour de tout autres raisons (159:10-11). Ik ben nu al benieuwd over welke rol het zal gaan, en over welke raisons.