maandag 31 oktober 2011

over essays 2

De wereld is groter


Stefan Hertmans, ‘De taal van de ander’ (2009), in De mobilisatie van Arcadia, pp. 38-59

Stefan Hertmans heeft het niet begrepen op te enge en verengende nationalismen. Zonder zich daarom een adept te voelen van een nostalgisch of ouderwets belgicisme – je kunt het nationalisme ook afwijzen om andere reden, bijvoorbeeld pragmatische –, en zonder zich iets aan te trekken van het feit dat hij met zijn standpunten in de ogen van de achterban van Vlaams Belang en de Nieuw-Vlaamse Alliantie een linkse elitist is, laat hij op kritische wijze zijn licht schijnen over de radicalisering aan beide zijden van de Belgische taalgrens. Hij doet dat in een essay dat oorspronkelijk is geschreven voor Le Monde. België voor buitenlanders (Fransen) en voor Franstalige Belgen verklaard.

Niemand twijfelt eraan dat er zich de jongste jaren een radicalisering heeft doorgezet. Vlaanderen hanteert tegenwoordig zonder enige schroom het economische argument dat het zelfstandig nog beter zal boeren dan het nu al doet; de Franstaligen plooien zich terug op een schier primitief solidariteitsgevoel, uitvloeisel van een nog altijd sterk syndicalisme, op een min of meer vermeende culturele verwantschap met Frankrijk (waarbij de Franse desinteresse – een beetje pijnlijk – zwaar wordt onderschat), en op een vooruitstrevend entrepreneurschap dat – uit pure noodzaak – progressiever is dan in het soms wat indommelende Vlaanderen. Ondertussen is de kloof tussen beide landsgedeelten nooit zo groot geweest: we spreken elkaars taal niet meer, we kennen elkaar niet meer, we willen elkaar niet eens meer kennen.

Twee samenlevende volkeren die elkaars kranten niet lezen, kweken al gauw karikaturen van elkaar.


En boven die kloof balanceert Brussel in een heikele spreidstand. Brussel, zogezegd de hoofdstad van Vlaanderen maar met geen tien procent Nederlandstalige inwoners. Brussel, zoekend naar een relatie met Wallonië en zich ontwikkelend tot een polyglot metropolitaan kluwen met een totaal andere realiteit dan in de twee grote territoriale entiteiten van het land. Brussel, uitdijend ook – waarbij het een deel van zijn problemen naar de zogenaamde Rand exporteert. ‘Brussel-Halle-Vilvoorde’, het adagium klinkt u vast vertrouwd in de oren.

Als België splitst, moeten de Vlamingen zich met betrekking tot Brussel geen illusies koesteren, aldus Hertmans, die zelf in de Brusselse periferie woont: het overwegend Franstalige Brussel zal aansluiting zoeken bij Wallonië. Culturele affiniteiten zullen daarbij zwaarder doorwegen dan economische belangen. Trouwens, op basis waarvan zouden de Vlamingen eigenlijk Brussel claimen? Op een culturele elite na kennen ze Brussel niet, willen ze Brussel niet eens kennen.

Hertmans kan geen rabiaat antinationalisme worden verweten. Hij is genuanceerd en bloemleest uit zijn woonomgeving enkele pertinente mistoestanden waarbij nog steeds ontegensprekelijke rechten en aanspraken van Vlamingen systematisch worden miskend. Maar hij gispt de Vlaming ook omdat de Vlaming moeilijk kan verwachten dat de Franstalige Belg Nederlands zou leren (met het leren van elkaars taal begint in elke cultuur de integratie) omdat hij, de Vlaming, in een moeras van dialecten verzuipt.

Hier kan ik het niet mee eens zijn. De Vlaming spreekt wél Nederlands. Een soort van Nederlands, maar Nederlands. Wellicht een Nederlands dat Nederlandser is dan het Nederlands van de Nederlanders. Hij spreekt in elk geval veel minder dialect dan pakweg een generatie geleden. Het door Geert van Istendael ‘verkavelingsvlaams’ genoemde Nederlands mag dan lelijk zijn en schematisch (oe noemde gij?) – het heeft het voordeel dat veel meer Vlamingen zich voor elkaar begrijpelijk kunnen opstellen dan vroeger en dat dus anderstaligen gemakkelijker aansluiting zouden kunnen vinden indien ze daartoe bereid zouden zijn. Terecht merkt Hertmans op dat de Turken in Gent, toch zij die dat willen of voor hun commercie nodig hebben, wél in staat blijken om Nederlands te leren.

Hertmans hekelt de zelfgenoegzaamheid van de Vlamingen. Het rancuneuze, arrivistische, arrogante zich wentelen in de welstand. De verbruining van het proletariaat, dat al lang – nauwkeuriger: sinds het rijk is – niet meer solidair wenst te zijn. Het Vlaamse zich niet openstellen voor de multiculturele realiteit. Het flamingantisme gedijt meer op liberalisme en culturele wraakgevoelens dan op culturele openheid.

Het flamingantenargument dat België een artificiële constructie is, snijdt volgens Hertmans geen hout: ‘De unieke versmelting van Latijnse en Germaanse elementen die typisch is voor de Belgische identiteit, dateert van lang voor 1830.’ De hybride Belgische cultuur is dus organisch en niet artificieel, wat de separatisten ook mogen beweren. Het is de huidige separatistische overdrijving van de verschillen die artificieel is, aldus Hermans. Met de Vlaamse Beweging, die reeds eind achttiende eeuw, dus voor het ontstaan van de Belgische staat, was ontstaan en die in de twintigste eeuw emancipeerde, hebben de Vlamingen hun burgerschap, als meerderheid van dit land, zonder één gewelddaad geëist en gekregen. Daarvoor kun je alleen maar respect opbrengen. Wat echter nu de geesten zo intens verdeelt, is historisch gezien, en zeker in de Europese context, volstrekt futiel, maar het ligt symbolisch erg gevoelig. ‘De mens is nu eenmaal een semiotisch dier.’

De nationalistische Vlaming streeft volgens Stefan Hertmans de verkeerde doelen na:

In een tijd waarin de Vlamingen ongeveer alle rechten hebben verworven waarop elk volk democratisch gesproken recht heeft, maken ze zich nerveuzer dan ooit om drie dingen: de protectie van hun rijkdom via afbouw van de federale regering (dat wil zeggen: ze willen geen cent meer betalen op federaal niveau voor de ziekteverzekering en de pensioenen, want dat komt via de gelijke verdelingssleutel de armere Walen ten goede); ze willen een rigide, vrij egocentrische toepassing van het taalprincipe in de Rand rond Brussel, ongeacht de internationalisering van de regio; ze willen absolute gelijkberechtiging in Brussel, maar beschouwen investeren in de stad als toegeving aan de Franstaligen. Deze drie factoren vormen de oorzaak van de hedendaagse frustraties. Het enige wat volgens de Vlaams-nationalisten nog zin heeft, is de versnelde ontbinding van België via een systematische politiek van self-fulfilling prophecy (alles saboteren en vervolgens uitroepen: ‘Zie je wel dat België niet meer werkt’). Het einddoel is een onafhankelijk Vlaanderen dat uiteraard rijk, voorspoedig, vriendelijk, eentalig Vlaams zal zijn, kortom: het Zwitserland aan de Noordzee.

Maar ook voor de Walen is Hertmans niet mals. De manier waarop ze alle Vlamingen over één kam scheren, grenst aan – over overschrijdt de grens van – ‘cultureel racisme’.

Beter zou het zijn te luisteren naar elkaar en te leren van de verschillen in plaats van elkaar zeer veralgemeniserend voor, respectievelijk, ‘fascisten’ en ‘profiteurs’ te verslijten. Van de vroegere bereidheid om minstens naar compromissen te zoeken, en ze af en toe te vinden, blijft er, aldus Hertmans, niet veel meer over. We zijn verstrikt geraakt – en dan houdt het essay nog geen rekening met de vijfhonderd dagen dat de regeringsonderhandelingen nu (eind oktober 2011) al duren – in een oppositionele logica waarin zelfs de dialoog nauwelijks nog mogelijk is.

In een globaliserende wereld is het ‘regionalistisch egocentrisme’ achterhaald. Daarvoor is de wereld te groot. Bovendien kan het hybride België in Europa een voorbeeldfunctie hebben, zeker voor homogeen nationale en nationalistische staten die de neiging hebben om op zichzelf terug te plooien. De heterogeniteit van dit land zou een troef kunnen zijn, in plaats van een nadeel.