woensdag 2 november 2011

mijn eigen namen 47

APACHEN

Het was ‘der Apachen’ dat ‘Winnetou’ het ‘grote opperhoofd’ was. Tot acht keer toe las ik dat eerste Prismadeel van de Karl May-reeks. Ik impregneerde mezelf met de duidelijke, overzichtelijke wereld van de Duitser die vanuit zijn schrijfkamer ergens in de omgeving van Stuttgart de wereld in goed en kwaad opdeelde. Geen wonder dat hij, met zijn kinderlijk-manicheïstische visie, een van Hitlers favoriete auteurs werd. Maar hij was dat ook voor Einstein, laat ons dus geen al te gemakkelijke conclusies trekken. Mays opsplitsing tussen goeden en kwaden volgde bovendien geen raciale scheidslijnen. Zowel bij blank als bij rood waren goederiken en slechteriken te vinden. Waar het bij de blanken vooral om individuen ging, met Old Shatterhand als notoire good guy, daar speelden bij de Indianen de stammen een decisieve rol in de morele quotering. Ik herinner er mij drie: de Sioux, de Comanchen en de Apachen. En het waren de Apachen die, zij het niet altijd met hun volle goesting, tot de goeden konden worden gerekend. De stugge maar edelmoedige Indianenaristocraat Winnetou stond open voor de importeur van christelijk-Duitse moraliteit Old Shatterhand. Tussen die twee ontstond iets moois, dat veel van mijn vroege ideeën over vriendschap heeft beïnvloed.

(hier een interessant artikel over Karl May)

(de vorige aflevering in deze reeks verscheen bijna drie jaar geleden en ging over ANTWERPEN)