zaterdag 24 december 2011

wolken 264-269

Adriaan Morriën, Het kalfje van de gnoe



264
In haar haren draalden, smolten nog vlokken, schitterden druppels, haar wangen bloosden en haar voorhoofd, haar wangen leken minder blank, schenen vaal tegen de onstuimige achtergrond van wolken en vlokken. (53)


265
Hij rook haar geur, voor het eerst, jubelde het in hem, een licht meisjesparfum, maar ook die geur rook hij pas achteraf. Tegelijk werd alles om hem heen nuchter: het perspectief van de straat, de huizen met hun deuren en vensters, en achter de vitrages de schemerige nietigheid van de interieurs. En ook de wolken werden nuchter. En de beweging van de wolken in de hemelruimte werd een slaafse handeling. (92)


266
De hemel hing bewolkt, de vertrouwde wijdgespreide belichting van de straat bleef onveranderd. (94)


267
Ik keek door het raam naar de teerbewolkte najaarshemel die nauwelijks in beweging was. (97)


268
Het was een donkere avond, zo donker als ik het mij alleen uit de oorlogstijd herinnerde, wanneer de maan niet scheen en ook de sterren achter de wolken schuilgingen, zodat de stad van het geringste schijnsel verstoken bleef. (118)


269
Anderzijds is de mens het enige wezen dat ook werkelijk wakker kan zijn, want het dringen van de natuur, het drijven van de wolken, de val van het zonlicht, de architectuur van onze steden, de schijnbare stelligheid van onze landschappen, onze muziek, onze boeken – alles is in een diepe slaap begrepen waaruit het door ons zienderogen moet worden gewekt. (133)