vrijdag 30 september 2011

de kunst van het kijken 11

Dit is de elfde aflevering in een reeks die is gebaseerd op het boek Jon Thompson, De kunst van het kijken, Ludion, 2006. De auteur bespreekt een tweehonderdtal ‘moderne’ schilderijen. De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.


Jean-François Millet, De windvlaag - 1871-73

De storm rukt de boom bij zijn haren uit zijn grond. Hoe hij zijn armen ook voor zich uitstrekt, hij lijkt geen verweer meer te hebben. De afgerukte takken vormen ook gestalten. Een ervan blijkt, bij nader inzien, een mens.

Dit hele stormtafereel oogt antropomorf. Rechts op de achtergrond staan, in een zonovergoten stuk land, enkele huizen. Zij staan voor toch nog enige vastigheid. Die is op de voorgrond niet te vinden: de akker verandert onder het geweld van de wind in een woelige zee. De wind waait de stenen uit de grond. Vooraan suggereren mooi in de windrichting aangebrachte vegen blauw opzwiepend water.

Meteorologie is op zich geen geschikt onderwerp voor de schilder. Als wind of sneeuw of zonneschijn het enige onderwerp is, wordt de tekening snel banaal. Er moet iets bij. De winterlandschappen van Brueghel worden gedragen door de talloze taferelen. De landschappen van de Hollandse meesters moeten het hebben van de abstraherende waarde van hun wolkenluchten en het meesterschap waarmee het licht wordt behandeld, die van Kaspar David Friedrich worden gedragen door de voorstelling van eenzame verlorenheid in een onverschillig universum. Van Millet zelf is Het angelus, ook een landschap, pas interessant door de voorstelling van rurale piëteit; het ritme van de seizoenen spiegelt zich in dat schilderij in het ritme van het kerkelijke jaar, van de door gebeden geritmeerde dag van een gelovige. In De windvlaag is de plot van het schilderij te mager. Millet wil een dramatisch effect sorteren, maar zijn schilderij krijgt – doordat het dat precieze moment van een ontworteling weergeeft – iets ongewild anekdotisch, en zelfs – omdat het zo nadrukkelijk de storm wil typeren – iets karikaturaals. De uitbeelding is onvermijdelijk onrealistisch (schilder maar eens een boom in een storm; het is bij windstilte al geen sinecure!); hij doet mij in elk geval denken aan de beeldtaal van sommige stripauteurs.

Thompson:

Het schilderij is niet typerend voor Millets oeuvre. Een criticus noemde het ‘een verbijsterend werk vol geheimzinnige dreiging’. De windvlaag van Millet is verwant aan een gelijknamig schilderij van Corot (waarop de storm wel van rechts naar links woedt). Volgens Thompson draagt alles in dit schilderij bij tot ‘de visualisering van het drama’. De voorgrond is wel degelijk water: dit is een kustgezicht, gezien van op het water (wat meteen, gezien de weersomstandigheden, de vraag oproept naar de stabiliteit van de schildersezel! – nog een dramatisch element!). De dramatiek bestaat er niet alleen in dat de boom wordt ontworteld, maar ook dat hij de kleine menselijke gestalte dreigt te verpletteren: een herder die zijn kudde (had ik niet gezien!) in veiligheid probeert te brengen. Thompson signaleert nog de ‘goed gedocumenteerde’ invloed van Millet op Van Gogh.

Zie hier voor de vorige afleveringen in deze reeks.

facebookbericht 289

onvoorstelbaar hoe Dehaene, die de politiek cynisch de rug heeft toegekeerd en gisteren nog weigerde om in het Vlaams Parlement uitleg te geven over Dexia, vandaag een forum krijgt om de politiek te dwarsbomen (en dus aan politiek doet)

reactie

Warren Zevon! Mooi dat je je focus heel even op deze gigant richt. Eén van mijn beste herinneringen aan alle Torhout-festivals die ik meemaakte. Het was in 1983. Enkel met gitaar tijdens een zwoele namiddag nam hij de hele weide in beslag. Ik hou mijn voorkeur bij ‘Let nothing come between you’ en ‘Werewolves of London’.
Voor mij nog steeds één van de singer-songwriters die er echt toe doen.

Véél te vroeg gegaan, poor poor Warren. Maar zijn muziek is er nog, en is voorlopig niet kapot te krijgen.

H.

gisteren en vandaag 273 / overschrijven 153

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik voor het eerst in bijna dertig jaar nog eens de hele lp Stand In The Fire met een live optreden van – inmiddels wijlen – Warren Zevon heb beluisterd (en daarop nog altijd Mohammed’s Radio het beste nummer vond), en dat ik uit Sophie De Schaepdryvers De Groote Oorlog het volgende zinnetje overschreef: ‘Nederige dingen als eten krijgen opnieuw hun gewijde betekenis.’

Vandaag moet ik een interview polijsten voor de Poëziekrant, zal er tijd zijn voor lectuur en schrijven, en komen S. en de kinderen eten.

2639 / Via Bari 56

Vieste - 110724

donderdag 29 september 2011

reactie

Ja, een goed stuk ! Wat de dolle mina's betreft : ik ken die beelden uit de jaren zestig niet - waarin zij dus in de billen van stijve harken knijpen - maar ik vind het wel geestig en eigenlijk niet zo geniepig. S.

2638 / Via Bari 55

Vieste - 110724

gisteren en vandaag 272

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik op de trein de avontuurlijke reisverhalen die V. vertelde – raften en cruisen in Noorwegen, ballonvaren en door ongestolde asfalt rijden in Turkije – niet kon overtreffen, en ook hoeveel opgekropte spanning de gebroeders Coen in No Country for Old Men samenbrachten in een achteloos op een winkeltoog achtergelaten, zich langzaam openvouwend snoeppapiertje.

Vandaag moet ik werken in Brussel.

woensdag 28 september 2011

2637 / Via Bari 54

Vieste - 110724

gisteren en vandaag 271

Van gisteren moet ik onthouden dat een mens kan leren dat er in bepaalde omstandigheden géén stok achter de deur meer staat waarmee iets kan worden afgedwongen.

Vandaag moet ik werken in Brussel.

dinsdag 27 september 2011

hebben de deelnemers aan de slettenmars een punt?

actuele vraag 5


In januari 2011 gaf een Canadese politieman enkele studentes gratis advies: ze konden voor zichzelf het risico op seksueel geweld verminderen door zich decenter gekleed op het openbaar domein te begeven. Deze uitspraak (van een man ten overstaan van een vrouwelijk publiek) was ongelukkig omdat hij een te rechtstreeks verband suggereerde tussen de manier waarop vrouwen zich kleden en de mogelijkheid dat ze worden aangerand. Laure uit Brussel verwoordt op de website van de ‘Linkse Socialistische Partij’ het standpunt van de vrouwen die zich door de uitspraak van de Canadese agent geschoffeerd voelden: ‘Bij de [verkrachter] gaat het om een behoefte van dominantie en niet om een seksuele drift die plots w[o]rd[t] opgewekt omdat hij een kort rokje z[iet].’ De Canadese studentes waren – hoe zal ik het zeggen – op hun pik getrapt en organiseerden prompt de eerste ‘slutwalk’. ‘Wij kleden ons zoals wij dat willen’, werd er op de intussen in ‘meer dan 70 landen’ georganiseerde ‘slettenmarsen’ luidkeels gescandeerd. Deze optochten worden door de media gretig in beeld gebracht omdat er altijd wel smeuïg beeldmateriaal van kan worden meegenomen. Daarin verschillen ze niet veel van de gay parades en het mag dan ook geen wonder heten dat vorig weekend in Brussel de homogemeenschap een delegatie naar de slutwalk had afgevaardigd.

Hoe komt het dat ik een spontane opstoot van weerzin niet lijk te kunnen vermijden telkens ik zo’n stel ‘sletten’ in weinig verhullende lingerie over mijn beeldscherm zie passeren? Nu weet ik wel dat de eindredacteur van dienst de sappigste specimen uit het aanbod voorsorteert, enigszins zoals een fruitboer op de veiling van Haspengouw – maar toch. Ben ik intolerant, benepen, conservatief? In de ogen van deze ‘vrijgevochten’ vrouwen zal ik ongetwijfeld ‘seksueel gefrustreerd’ zijn maar daar maal ik niet om. Ik weet wel beter en neem mij voor desgevallend enkel rekening te houden met psychologisch advies van een bevoegd persoon, en dan liefst een in net maatpak c.q. fatsoenlijke jurk.

Uiteraard vind ik niet dat mannen meer recht hebben een schaars geklede, zeg maar provocerend geklede vrouw te verkrachten dan een die haar natuurlijke schoonheid en sex-appeal voor de daartoe voorbestemde speciale gelegenheden reserveert en zich in afwachting aan de heersende fatsoensnormen conformeert. Mannen horen in alle omstandigheden hun poten thuis te houden en hun blik zedig af te wenden. Dat heet cultuur, dat is beschaving. Overigens verdient een te schaars geklede del het niet eens te worden aangestaard, zoveel moet duidelijk zijn. Maar ik ben het niet eens met de vrouwen die beweren dat ze zich kleden ‘zoals ze dat willen’. Ik vind, heel ouderwets, dat je in het openbaar domein beleefd moet zijn, en decente kleding is een vorm van beleefdheid. En niet alleen ten aanzien van mannen.

Maar we hebben het hier over de mannen, die driebenige wezens met dat monopolie op seksueel geweld. Mannen…, tja, het zijn mannen en dat ze door vrouwelijke seksuele signalen worden aangetrokken, daar kunnen ze niets aan doen. Je kunt net zo goed proberen de zwaartekracht ongedaan te maken als dat je die mannen in die mate zou kunnen dresseren dat ze zich niet meer in de aan hun gepresenteerde decolletés verliezen. Vrouwen die zich uitdagend kleden – hout voor de deur, blote buiken, opkruipende korte rokjes, enzovoort – miskennen het fundamenteel biologische mechanisme van de man dat al millennia lang de wereld sneller doet draaien en zijn derhalve – omdat ze heel goed horen te beseffen wat ze doen – zélf seksueel agressief. Of om het op een banale manier te zeggen: zij zijn het die ‘beginnen’ – ook al doen ze dat vanuit een feministische instelling. Moeten zij daarom aangerand worden? Uiteraard niet. Een en ander kan best vriendelijk verlopen en zeg nu zelf: een wereld mét is toch plezieriger dan een wereld zonder decolletés. Ik prefereer de esbattementen van Marlies Dekker boven het fundamentalistische vergrijp van de boerka. Maar ik pleit voor mededogen voor de man die er niet altijd in slaagt om zijn blik op tijd af te wenden, en ik sympathiseer met de bedoeling van die Canadese agent. Hij bedoelde het namelijk goed. Hij sprak misschien meer als man dan als een agent die zich hoort te schikken naar de dominante waarden – en die zijn in onze westerse wereld, het zal misschien sommigen verbazen dat ik het hier zo onomwonden stel, veel minder manvriendelijk dan in feministische kringen wordt beweerd.

Ik herinner mij beelden uit de jaren zestig waarop te zien was hoe op de trap van een of andere deftige bankinstelling de zogenaamde ‘dolle mina’s’ zich vrolijk maakten door, in minirok gekleed, de stijve harken met bolhoed, pijp en paraplu die zich op dat ogenblik hoegenaamd niet met iets seksueels bezighielden, onverhoeds in de bips te knijpen – en zich vervolgens vlugvlug uit de voeten te maken. Dolle pret. De hoogdagen van het combattieve feminisme. De sterke kant die het zwakke geslacht daar toonde bestond uit geniepigheid en goedkope humor. ’t Was maar een mager overwinninkje.

Het fundamenteel foute in het standpunt van de ‘sluts’ is dat ze veel te ongenuanceerd veralgemeniseren. ‘Alle’ vrouwen, ‘alle’ mannen – dat soort argumenten. Maar ik zou eens willen weten hoe klein bij de vrouwen de minderheid is die sympathiseert met het schaamteloze exhibitionisme van enkele (niet alle!) deelnemers op die zogenaamde ‘slutwalks’ – ik krijg het woord nauwelijks opgeschreven. Net zoals ik ook wel eens zou willen weten hoeveel homo’s ervan overtuigd zijn dat de zaak van de homo’s door het – gretig door de media voorgeselecteerde – exhibitionisme op de zogenaamde ‘gay parades’ echt wordt gediend.

Hoe je het draait of keert, in deze aangelegenheden bestaat er een ongezonde decalage tussen wat er wordt gevoeld en wat er kan gezegd worden. De maatschappelijke druk ten aanzien van het oorbare, ‘politiek correcte’ of ‘ethisch correcte’, oordeel is groot. Die druk is evenredig met de mate waarin deze lieden zich beroepen op hun veronderstelde vrijheid van meningsuiting en ons derhalve ongehinderd door goede smaak of fatsoen de excessieve uitingen van hun geaardheid en voorkeuren in de maag splitsen. Een en ander stemt mij – hoewel ik wéét dat ik tolerant moet zijn en dat best ook wel wíl zijn – niet gunstiger ten aanzien van deze brutale mannen en vrouwen die voor het oog van de camera seksueel getinte gedragingen opvoeren vanuit de onterechte gedachte dat ze een hele sekse (‘dé vrouw’) of geaardheid (‘dé holibi’s’) vertegenwoordigen.

De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Hebben de deelnemers aan de slettenmars een punt?’, maar: ‘Hoe kunnen we vrouwen en homo’s duidelijk maken dat aberraties op slettenmarsen en gay parades niet bevorderlijk zijn voor een goede algemene verstandhouding tussen de seksen en tussen de vertegenwoordigers van verschillende geaardheden?’

wolken 162-164

Paul Auster, Onzichtbaar


162


Het was een warme lenteavond, een zachte, mooie avond met een onbewolkte hemel, de geur van bloemen in de lucht, en geen zuchtje wind.
(51)


163


Hij richt zijn hoofd op om even uit het raam te kijken: grijs en betrokken, een opzwellende wolkenberg in het westen, weer een verandering in de altijd veranderende hemel boven Parijs.
(157)


164


Hij schrijft twee korte gedichten, waar misschien zelfs iets in zou kunnen zitten (‘nooit niets dan de droom over niets / nooit iets dan de droom over alles’), besteedt een hele middag aan het op papier zetten van zijn gedachten over de wederopstandingsscène uit de film van Dreyer, en stelt een lange, uitbundig lyrische brief op aan Gwyn over de wisselvalligheden van de Parijse hemel, gezien vanuit de ramen van zijn kamer: ‘Hier wonen is een connaisseur van wolken worden, een meteoroloog van grilligheden.’
(175)

reactie

Beste Pascal,

Gedurende één jaar heb ik mijn treinvertragingen (B + NL) bijgehouden, en ik kwam op een totaal van 89 uur, zijnde twee volledige werkweken.

Uitgevallen treinen en uren wachten wegens gemiste aansluitingen reken ik mee, anders dan in de statistieken.

Hartelijke groet,

S.

*

Beste S.,

Ik zie voor mij: tweehonderd werkdagen en elke dag laat ons zeggen een uur in de file, een halfuur door en een halfuur terug - en dat zal nog zeer optimistisch gerekend zijn! Bovendien heb je in de auto niet de troost der lectuur!


Nu ja, we zijn met te veel op deze aardkloot: zoveel is zeker.

Beste groeten,
P.

2636 / Via Bari 53

Vieste - 110724

gisteren en vandaag 270

Van gisteren wil ik onthouden dat we tot de conclusie kwamen dat De broers Karamazov na meer dan 130 jaar nog altijd stof tot nadenken oplevert, dat N. heel blij was met mijn werkstukje, en dat we van Melancholia van Lars von Trier leerden dat we tot het bittere einde voor onze dierbaren moeten zorgen.

Vandaag moet ik werken voor de Poëziekrant en heb ik een belangrijk gesprek met T. en P.

maandag 26 september 2011

2635 / Via Bari 51

Vieste - 110723

gisteren en vandaag 269

Van gisteren zal het mij heugen dat we anderhalf uur in de file stonden en op die manier meer dan twee uur onderweg waren van De Panne naar Brugge. Mijn gedachten gingen uit naar wie dit regelmatig meemaakt en naar de zuurpruimen die klagen wanneer de trein tien minuten vertraging heeft.

Vandaag leid ik de leesclub in de bibliotheek van Brugge en moet ik een paar boodschappen doen.

zondag 25 september 2011

ondertussen in brugge 171

getekend 72

gisteren en vandaag 268

Van gisteren wil ik onthouden dat het confronterend is om de werking van een democratie uit te leggen aan mensen die ondemocratische samenlevingen zijn ontvlucht.

Vandaag blijven we tot na de aankomst van het wereldkampioenschap wielrennen in De Panne. Vanavond kijken we samen met T. naar de nieuwe aflevering van Het goddelijke monster.

2634 / Via Bari 50

Vieste - 110723

zaterdag 24 september 2011

reactie

Heb je al op “de redactie” gezien hoe ze het proces van RJ live verslaan??


Afschuwelijk, en ondanks dat wil ik dat dan lezen, terwijl dat me dat totaal niet aangaat! Help ! Dit past mooi in je discours over het proces RJ.

Bea v

Ik moest het aan iemand kwijt!

gisteren en vandaag 267

Van gisteren wil ik onthouden dat een van de leesclubleden cake had meegebracht om te vieren dat ze vijftig jaar getrouwd is, dat Z. ons ’s avonds met een groot hart een slaatje serveerde, en dat ik een onheilspellende toespraak aanhoorde over het verwachte toekomstige wereldwijde verbruik van fossiele brandstoffen – niet iets om vrolijk van te worden.

Vandaag moet ik werken in Brussel, vanavond ga ik naar De Panne.

2633 / Via Bari 49

Vieste - 110722

vrijdag 23 september 2011

2632 / Via Bari 42

Tussen Termoli en Isole Tremiti - 110722

gisteren en vandaag 266

Van gisteren wil ik onthouden dat ik voelde hoe er heel zacht een engel op mijn schouder landde toen ik voor een voetgangerslicht stond te wachten: M., dat ik het heel prettig vond mijn collega’s terug te zien en dat S. vertelde hoe goed haar gesprek met T. was verlopen.

Vandaag leid ik de leesclub over De broers Karamazov in Knokke. Vanavond ben ik samen met mijn kinderen te gast bij Z. Later op de avond komen J. en C.

donderdag 22 september 2011

mijn woordenboek 333

ANTIVOETBAL
Door een speling van het groepensysteem kwam, op het wereldkampioenschap voetbal in 1982, een Duitse zege met het kleinste verschil tegen Oostenrijk beide ploegen goed uit. Daarmee waren ze allebei geplaatst – ten detrimente van Algerije – en ook hun tegenstander in de volgende ronde kon niet meer veranderen. De match werd rechtstreeks uitgezonden op tv. Ik had het onzalige plan opgevat te kijken.

Tot het vroege doelpunt van de Duitsers verliep de match min of meer normaal – al kan ik me niet van de indruk ontdoen dat de Oostenrijkers ook in die doelpuntfase weinig tegenstand boden. Daarna werd er niet meer gespeeld, enkel geacteerd. Maakte Duitsland een tweede doelpunt, dan lag Oostenrijk eruit; maakte Oostenrijk gelijk, dan ging niet Duitsland maar Algerije naar de volgende ronde. Een duidelijker voorbeeld van een win-winsituatie is nauwelijks denkbaar. Eindeloze driehoekjes werden afgehaspeld, de bal kwam nauwelijks over de middellijn. De tegenpartij belaagde de man in balbezit nauwelijks. De terugspeelbalregel bestond nog niet zodat ook de keeper vaak bij deze pantomime werd betrokken. Het mag een mirakel heten dat de bal soms eens in het bezit van de andere partij kwam. En het moeilijkste moet nog geweest zijn te doen alsof er wél echt werd gespeeld. Dat moet je de heren nageven: daarvoor deden ze hun best. Af en toe trokken ze een spurtje of gingen ze eens de lucht in om een kopbal te imiteren. Af en toe deden ze een sliding – maar je zag dat het niet echt was want ze trokken op tijd hun voet terug om toch maar vooral niemand te kwetsen. Want dat was natuurlijk ook een onderdeel van de afspraak: niet alleen de volgende ronde te bereiken maar dat ook heelhuids en onvermoeid te doen.

Het bleef maar duren. Een voetbalwedstrijd duurt negentig minuten, ook als het geen voetbalwedstrijd is. De scheidsrechter kon niets inbrengen tegen de falsificatie, behalve dan er precies op tijd een einde aan maken. Het publiek, in het stadion maar ook thuis, keek geërgerd maar toch ook gefascineerd toe. Zo openlijk was er nooit tevoren antivoetbal vertoond. De match ging de geschiedenis in als ‘Het bedrog van Gijón’.

De gebeurtenis is relevant omdat hij getuigt van een mentaliteit die niet in alle tijden denkbaar is of zou geduld worden. Het cynisme van de ‘Alte Kameraden’ (zoals de 22 Duitstalige acteurs op een vijandige, naar vroegere afspraken verwijzende Nederlandse website worden genoemd) maakte voorgoed een eind aan het chevalreske ideaal dat toch mede aan de basis moet liggen van sportieve prestaties – we spreken in het geval van bijvoorbeeld een wereldkampioenschap niet toevallig van een ‘tornooi’.

Ik herinner mij de match nog zeer goed. Niet de concrete beelden, wel het gevoel dat ik erbij had. Ik voelde me bedrogen, die heren hadden iets in mij voorgoed kapot gemaakt.

reactie

Dag Pascal,


Mooie analyse over de rol van de media bij het proces Ronald J. Ik had me ook geërgerd over hoe bepaalde media hun eigen professionele probleempje, een gebrek aan prentjes, tot een staatszaak verheffen. Hun overdreven protesten zijn een betere zaak waard.

K.G.

2631 / Via Bari 41

Termoli - 110722

gisteren en vandaag 265

Van gisteren wil ik onthouden dat het bezoek van de belastinginspectrice voor mij, althans volgens mijn boekhoudster want je kunt mij op dat vlak alles wijsmaken, gunstig is verlopen.

Vandaag moet ik gaan werken in Brussel.

woensdag 21 september 2011

heeft een seriemoordenaar portretrecht?

actuele vraag 4


Ronald J., dé Ronald J. die momenteel voor het Hof van Asissen in Tongeren terechtstaat wegens drievoudige moord, heeft gevraagd – én verkregen – dat er van hem niet alleen geen film- of fotomateriaal wordt verspreid, maar ook dat er geen tekeningen mogen worden gepubliceerd waarop hij herkenbaar figureert. Het gemak en de snelheid waarmee het Hof op de eisen van de beklaagde is ingegaan, roepen vragen op. Du jamais vu. Geen foto’s, oké, tot daar aan toe – maar waarvan getuigt de eis om ook geen tekeningen te publiceren, sinds jaar en dag en al van voor de algemene verspreiding van de persfotografie toch dé methode om, via de omfloersende omweg van de lichtelijk vervormende artisticiteit, tegemoet te komen aan de behoefte van het publiek aan beelden?

Wat anders dan behoefte aan aandacht zit er achter deze vraag van de beklaagde? Het is paradoxaal natuurlijk, maar Ronald J. is intelligent genoeg om te weten dat hij door exposure te laten verbieden nog méér exposure krijgt. ’t Is het resultaat van een verregaande vorm van ijdelheid. Narcisme. ‘Toen hij gisteren binnenkwam in de assisenzaal zag hij er nog exact hetzelfde uit als op de foto's van toen,’ merkt De Standaard Online fijntjes op.

Waarom is het Hof van Assisen van Tongeren ingegaan op Ronald J.’s eis – nadat het eerder ook al de advocaten een zwijgplicht had opgelegd, veel strikter dan ze gewoon zijn? Heeft het iets te maken met portretrecht? Neen, zegt men, het heeft te maken met veiligheid. Dat is natuurlijk flauwekul. Wat zou er onveilig zijn aan een vlijtig penselende gerechtstekenaar? En met een potloodslijper kun je toch ook niet zomaar een zwaarbewaakte beklaagde te lijf?

Ik durf te hopen dat de rechter die deze informatiegerelateerde maatregelen heeft uitgevaardigd een statement heeft willen plaatsen. En wel over de genoemde behoefte van het publiek aan beelden – en over de gretigheid waarmee ‘de media’ aan die behoefte proberen tegemoet te komen. ‘We moeten toch beelden hebben’, klagen die media nu. Ah ja? En waarom? Waarom zijn die beelden nodig?

Ik ga een stap verder. Waarom is er eigenlijk verslaggeving nodig over een proces? Neem nu dat andere zwaar gemediatiseerde proces van een paar maanden geleden. Toevallig ook in Tongeren. De zogenaamde parachutemoord. Ik vind: tussen het nieuwsfeit dat er iemand op verdachte wijze ter aarde is gestort zonder dat zijn parachute is opengegaan en de uiteindelijke veroordeling van de dader, zoveel maanden later, is er eigenlijk geen nieuws. Een proces is bij uitstek een non-event, of beter, een nog niet voltooid event. Zolang de beklaagde niet veroordeeld is, geniet hij, of zij, het voordeel van de twijfel en zeker ook het recht op privacy. Dat maakt deel uit van de essentie, van datgene waar het in de rechtspraak om draait. Ook al staat de schuld van de beklaagde al op voorhand onomstotelijk vast – zoals het geval is met Ronald J., die immers al heeft bekend. Enkel de uitspraak heeft nieuwswaarde. Al de rest is sensatiezucht – bij het publiek –, profileringsdrang – bij de advocaten – en commercieel belang – bij de media. Er wordt niet meer genoeg stilgestaan bij het feit dat door die vanzelfsprekend geworden en veel te voorbarige exposure de rechten van zowel slachtoffers, nabestaanden, getuigen, betrokkenen als (eventuele of mogelijke) daders worden geschonden. Dat is het wellicht waarop de rechtbankvoorzitter in Tongeren wil wijzen.

Als dat zo is, dan vind ik dat hij gelijk heeft.

En daarom moet de actuele vraag niet luiden: ‘Heeft een seriemoordenaar portretrecht?’, maar: ‘Moeten wij ons niet eens dringend bezinnen over de manier waarop de media rechtszaken coveren?’

2630 / Via Bari 38


Termoli - 110721


gisteren en vandaag 264

Van gisteren wil ik mij herinneren dat het gesprek dat ik met P. had over T. vriendelijk verliep.

Vandaag krijg ik, hoewel ik geen citroenen in huis heb, het bezoek van een belastinginspecteur.

dinsdag 20 september 2011

de dingen 56

Karamazov 28

XI.7.
Ivan brengt een tweede bezoek aan Smerdjakov. Die is hersteld. Zijn brilletje irriteert Ivan. Dit herinnert aan de ring van de commissaris: Dostojevski laat gevoelens katalyseren door onbeduidende objecten. Smerdjakov ontvangt Ivan hoogst onvriendelijk. Ivan beschuldigt Smerdjakov van chantage. Smerdjakov heeft hem de vorige keer bij het afscheid nemen gezegd dat hij tegen de politie niet alles zou zeggen over het gesprek dat hij met Ivan heeft gevoerd, toen hij onder meer vertelde dat hij epilepsie kan simuleren. Smerdjakov verwijt Ivan dat hij wist dat zijn vader zou worden vermoord en niettemin vertrokken is. Volgens Smerdjakov zou Ivan zelfs de dood van zijn vader gewenst hebben. Het motief zou zijn dat indien Fjodor met Groesjenka zou trouwen, de zonen zouden kunnen fluiten naar de erfenis. Smerdjakov zet dus Ivan onder druk om op het proces niets tegen hem in te brengen: anders doet hij hetzelfde met Ivan en zal Ivans goede naam besmeurd zijn, ook al is hij onschuldig. Ivan gaat naar Katerina en vertelt daar het hele gesprek met Smerdjakov na. Hij beseft dat als hij Smerdjakov tot de moord op Fjodor heeft aangezet, hij medeschuldig is. Katerina geeft Ivan het document dat Ivan later ten overstaan van Aljosja het ‘mathematische bewijs’ zal noemen van Dmitri’s schuld (XI.5.). Dmitri schreef het document, ‘dat nog ernstige consequenties voor hem zou hebben’ – Dostojevski laat in zijn kaarten kijken, in dronken toestand. Ivan begint Dmitri te haten. Niet omdat Katerina in haar liefde voor Dmitri terugvallen heeft (ten nadele van Ivan), maar omdat Dmitri ‘zijn vader had vermoord!’. Toch investeert hij dertigduizend roebel in een vluchtplan voor Dmitri – wellicht om zich in de ogen van Smerdjakov wit te wassen: een veroordeling van Dmitri zou Ivan goed uitkomen omdat hij dan nog meer zou erven van zijn vader.

XI.8.
Op weg naar zijn derde bezoek aan Smerdjakov duwt Ivan een dronkaard omver die een liedje zong dat hem, Ivan, eraan herinnert dat hij hem naar Moskou is gesmeerd. Hoewel de dronkaard zal doodvriezen, laat Ivan hem liggen. Smerdjakov is zwaar ziek. Maar Smerdjakov vindt dat Ivan er ook ziek uitziet – op den duur is iedereen in dit verhaal ziek! Smerdjakov geeft toe dat Katerina Ivanovna bij hem is geweest. Smerdjakov zegt hooghartig tot Ivan dat hij, Ivan, zich geen zorgen hoeft te maken want hij heeft het toch niet gedaan? Ivan voelt opeens angst, ‘hij moest opeens aan Aljosja denken’. Dan zegt Smerdjakov dat hij als instrument van Ivan de moord heeft uitgevoerd. En hij haalt drieduizend roebel uit zijn kous. Ivan eist nu dat Smerdjakov alles vertelt, in alle details. ‘Details, daar gaat het om, details.’ Smerdjakov vertelt hoe hij Fjodor heeft vermoord, hoe hij de drieduizend roebel heeft verborgen en hoe hij wist dat Dmitri de hoofdverdachte zou worden aangezien die eerder Grigori buiten westen had geslagen. Smerdjakov vond het veroorloofd dat allemaal te doen omdat Ivan hem had geleerd dat ‘alles geoorloofd’ is aangezien er ‘geen oneindige God’ is. Wanneer Ivan vertrekt, vraagt Smerdjakov nog een keer de roebelbiljetten te mogen zien. Op weg naar huis struikelt Ivan over de dronkaard, die daar nog ligt dood te vriezen. Hij raapt hem op en is trots op zichzelf. Thuis slaat zijn stemming om. Hij ergert zich aan een voorwerp – er wordt niet gezegd welk voorwerp.

gisteren en vandaag 263

Over gisteren heb ik niets bijzonders, het onthouden waard, te melden.

Vandaag moet ik werken voor de Poëziekrant en aan de voorbereiding van de leesclubbijeenkomst over De broers Karamazov. Ik dacht eerst naar Gent te moeten om een zetel op te halen maar dat vooruitzicht is weggevallen.

2629 / Via Bari 36

Wachtzaal station Isernia - 110721

maandag 19 september 2011

wolken 159-161

Hugo Claus, De wolken

159

Zilveren wolken zijn als bloemen
En van daarboven valt de regen, de nattigheid, de dauw
(308)


160

Ik begin nu te geloven dat er een werkelijke oorzaak van deze wolkenformatie is, aangezien hun vormen constant zijn, dat ze luchtspiegelingen of fata morgana’s, schaduwprojecties zijn van plaatsen op de aarde die wij niet kennen.
(322)
August Strindberg, genoteerd door Hugo Claus, verzameld door Mark Schaevers

161

Het grote boek? Dat zijn de rare, grauwe wolken die je verspreidt.
(333)

mijn woordenboek 332

ANTITHESE

Van de geschiedenislessen van mijnheer Frees in het tweede middelbaar herinner ik mij zijn bondige kijk op de historische dynamiek. Hij vatte deze samen in twee maximes. ‘Homo homini lupus’ luidde de eerste. Geen hoge pet van de mens had Frees op. Maxime nummer twee: ‘Actie en reactie’. Dat hij de vaart der volkeren verdichtte tot een schier apathische en in elk geval willoze of stuurloze slingerbeweging, sterkte ook al niet mijn vertrouwen in een teleologisch voorbeschikt Masterplan à la Teilhard de Chardin – het soort denken dat mijn generatie in dit deel van de wereld als vanzelfsprekend werd ingepeperd. Om het punt Omega te bereiken, diende wel een weg te worden gewezen. Door welke Instantie? Dat we gewoon maar via these en antithese dialectisch zouden voorthobbelen op een hegeliaans brokkenpad, dat leek misschien toch wat denigrerend.

Intussen weten wij beter. Dat actie-reactiemodel heeft wel iets. Ik houd van de antithese, van de tegenspraak. Een nonconformistische benadering brengt de waarheid dichterbij. Of brengt ons dichter bij de waarheid – het valt maar te bezien hoe je het bekijkt. De uitdagende formulering, een frase waarin bewust iets onnauwkeurigs, iets afwijkends, iets verrassends wordt binnengelaten, werpt altijd een ánder licht op ‘de zaak zelf’. Uitdagend op het verkeerde been plaatsen. Tot denken aanzetten. De gebaande denkpistes durven verlaten. De slinger een eind te ver de andere dan de geijkte kant laten opgaan. Hij komt wel terug – dat is een basisvertrouwen dat met veel meer dan alleen maar zwaartekracht te maken heeft. En de waarheid? Die ligt – heel voorspelbaar – in het midden. Maar om te weten tot hoe ver naar de buitenkanten ze reikt, moet je de marges verkennen. Dat kan met de antithese, met de tegensprekelijke bewering, met de excentrieke verwoording.

gisteren en vandaag 262

Van gisteren wil ik onthouden dat ik samen met S. op een ‘zulle’ in een zijstraat van de Langestraat een braderiehotdog heb zitten eten en dat ik voor 8 euro een mooi ingelijst officieel portret van de nog piepjonge koning Boudewijn op de kop wist te tikken.

Vandaag moet er worden gewerkt, moeten er boodschappen gedaan, eten klaargemaakt.

2628 / Via Bari 35

Tussen Sulmona en Isernia - 110721

zondag 18 september 2011

moet Elio Di Rupo in het ballenkraam?

actuele vraag 3


bron
Op de jaarmarkt van Beersel leren kinderen van N-VA-sympathisanten ballo-smieto doen naar een doel waarop zowel de Belgische vlag als een schematische karikatuur van Elio Di Rupo zeer herkenbaar verenigd zijn. Het Dietse progenituur moet den bal in het keelgat van de allochtone kandidaat-premier mikken.

‘In het verkeerde keelgat geschoten? Ach, ‘Sommige mensen nemen ook aanstoot aan alles. Als dit bij sommige mensen in het verkeerde keelgat schiet, is dat hun zaak’, aldus N-VA-ondervoorzitter Ben Weyts. ‘Het is een spelletje met een knipoog, helemaal geen provocatie.’

Tja. Het is maar een spelletje.

De N-VA organiseerde vandaag in faciliteitengemeente Linkebeek een betoging. Uit onvrede met het BHV-akkoord, eerder deze week door formateur Di Rupo met bijna alle democratische partijen van het land afgesloten. Er waren ‘drie- tot vierduizend’ betogers en de manifestatie werd, zoals elk uilskuiken had kunnen voorspellen, in grote mate gekleurd door de talrijk aanwezige Vlaams Belangers. Nog een geluk dat die dezelfde wespenkleuren hanteren als de N-VA en de hele Vlaamse Beweging.

Er viel in Linkebeek belangrijk N-VA-nieuws te rapen – en dat had, net zoals met het ballenkraamincident, met communicatie te maken. Voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging Guido Moons sprak in Linkebeek zijn vlaggende en scanderende stoottroepen onverbloemd toe: ‘De splitsing van BHV is niet genoeg, we moeten álles splitsen.’ Als de naar de betoging afgevaardigde N-VA’ers hiervoor applaudisseerden, en dat zullen ze wel hebben gedaan, betekent dit dat zij hun eigen voorzitter in de wind zetten. Bart De Wever heeft namelijk nooit met zoveel woorden willen zeggen dat hij aanstuurt op de splitsing van het land.

De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Moet Elio Di Rupo in het ballenkraam?’, maar: ‘Moeten de flaminganten, met het oog op de éénpartijrepubliek Vlaanderen, niet dringend werk maken van ondubbelzinnige communicatie?’

2627 / Via Bari 34

S. - 110721

gisteren en vandaag 261

Van gisteren wil ik onthouden dat ik op de tentoonstelling ‘Beyond the Document’ in Bozar in Brussel prachtige foto’s zag van Nick Hannes, dat A. ’s avonds vertelde over de legendarische feesten in de Vaartdijkstraat, en S. over een beklaagde die in de rechtbank van Veurne ooit zei: ‘Maar mijnheer de juge, we zijn allemaal al schuddend en bevend gemaakt, hoe zouden we dan perfect kunnen zijn?’

Vandaag is er tijd voor lectuur en misschien ook voor een wandeling in de autoloze stad.

zaterdag 17 september 2011

moet BHV worden gesplitst?

actuele vraag 2

De vraag komt misschien wat laat maar is daarom niet minder pertinent. En hij blijft nog wel een tijdje actueel – want we zijn er nog niet, bijlange niet, bijlange niet.

De splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde is een steen die de Vlamingen naar verluidt al een halve eeuw op de maag ligt. Naar verluidt, want zelf heb ik daar nooit zo’n last van gehad. Maar ik woon dan ook in de provincie, en bovendien in een provincie waar er alleen maar klei en zand voorradig is. (Ik heb mij overigens, maar dat geheel terzijde, altijd op licht autistische wijze afgevraagd waarom de toponiemen in de samengestelde naam Brussel-Halle-Vilvoorde in alfabetische en niet in geografische volgorde, bijvoorbeeld van noord naar zuid – Vilvoorde-Brussel-Halle – werden geplaatst. Je kunt ook in het zuiden beginnen. Of de volgorde van afnemende grootte respecteren. Inwonersaantallen.)

Nu zou er dus een oplossing in de maak zijn. Maar voor welk probleem?

Het probleem heet de toenemende verfransing van de Brusselse Rand te zijn. (Rand mét hoofdletter; met ‘verfransing’ wordt niet bedoeld ‘inlijving bij Frankrijk’ maar wel ‘toenemend gebruik van de Franse taal’.) Brussel ligt als een enclave in het Nederlandstalige Vlaanderen – zoals de Belgische gemeente Baarle-Hertog tussen twee van de drie Kempenbulten een enclave is die Nagorno-Karabachgewijs in Nederland ligt. Een halve eeuw geleden was Brussel nog een overwegend Franstalige stad, en die stad werd dus volledig ingesloten door toen nog nagenoeg homogeen Nederlandstalige, nu ja, Brabantstalige Vlaamse gemeenten. Het volstaat de namen van die gemeenten te bekijken om te beseffen dat het wel degelijk om Vlaamse gemeenten gaat. Overijse, Hoeilaart, Drogenbos.

Maar de situatie verandert. Er heeft in België, maar ook buiten België, altijd een aantrekkingskracht bestaan tussen rijk en Frans. De rijke Brusselaars, die dus Frans spreken, veel te lang in België de taal van de macht, van het onderwijs, van de haute finance, van de rechtspraak – de rijke Brusselaars dus doen, zoals alle stedelingen die het zich kunnen permitteren, aan stadsvlucht en trekken in de Rand hun optrekjes op. De Vlamingen die daar wonen, worden daar beter van – en ze worden er nóg beter van, merken ze al vlug, als ze die Franstalige Brusselaars in het Frans op hun wenken bedienen. Zoals ongeveer alles in dit ondermaanse wordt ook de verfransing van de Brusselse Rand aangeblazen door economische motieven en de Vlamen die daar om redenen van Tyl Uylenspiegel en dergelijke aanstoot aan nemen komen rijkelijk laat tot de vaststelling dat ze voor voldongen feiten staan.

Zij vinden – laten we die modale diehard-Vlaming ‘Peeters’ noemen – er niets beter op dan een ‘omzendbrief’ te sturen naar alle inwoners van die stillekens-aan verfranste gemeenten om deze inwoners, in het Nederlands (ook al begrijpen ze dat niet), aan te manen om de Franse versie van de documenten die zij als ingezetene van hun gemeente nodig hebben, aan te vragen. Walen noemen ‘de omzendbrief-Peeters’ een pesterij en ik kan dat zeer goed begrijpen.

De omzendbrief-Peeters is een van de manieren waarop de Vlamingen hebben geprobeerd de vanuit Brussel uitdijende verfransing tegen te houden. Zij stoppen het gat in de dijk met een vinger. Dat is een mogelijke methode en ik moet meteen ruiterlijk toegeven: je kunt de uitdijende hoofdstad niet onder een betonnen stolp wegmoffelen.

De splitsing van het kiesarrondissement BHV moet nu een electorale stolp op de hoofdstad plaatsen – hoe het precies zit moet u maar nalezen in de gespecialiseerde pers, hoofdzaak is dat de Vlamingen op deze manier de verfransing van de Vlaamse gemeenten denken te kunnen tegenhouden.

Om de een andere reden moest dit probleem eerst en vooral worden opgelost, alvorens inferieure problematieken zoals de mondiale economische crisis, de vergrijzing en verzuring van de maatschappij, de opwarming van het klimaat etcetera aan te pakken. BHV was ‘de kiezel in de schoen’ – en om te kunnen dansen moet je eerst die kiezel verwijderen, luidde de fraaie, door een van de onderhandelende Wouters gehanteerde beeldspraak.

De verfransing van Brussel zelf hebben de Vlamingen niet kunnen tegenhouden. Zoals de overwegend Franstalige Brusselaars nu de internationalisering niet kunnen tegenhouden. Naar schatting de helft van de inwoners van Brussel spreekt nu al een andere taal dan het Nederlands (amper 5 procent) of het Frans (45 procent). (Cijfers zijn hier zeer approximatief.)

Kunnen wij de verzuring van het zeewater, de nadering van kometen, de komst van de dood tegenhouden? Kunnen wij demografische ontwikkelingen indijken? Het enige wat, denk ik, de Vlaamse aanwezigheid in hoofdstad en Rand nog enigszins op peil zou kunnen houden, is een gedwongen deportatie daarheen van de overbodig geworden boerenbevolking van het Vlaamse platteland. En dan nog. Bovendien, wat zouden ze er gaan doen? Het Warandepark schoffelen? De plantsoentjes in de Cinquantenaire wieden? De middenberm van de Ring rond Brussel?

Twee observaties nog om deze beschouwing af te sluiten. Voor zover ik weet hebben ze niet de aandacht gekregen die ze verdienden.

Gisteren hoorde ik de liberale senaatsvoorzitter Armand De Decker min of meer off the record in Terzake zeggen dat hij wel kon leven met dit akkoord – binnen een jaar of twintig lost het probleem immers vanzelf op, dan is de hele Rand volledig verfranst. Hij heeft gelijk. Het zal de richting van een verdere ontvlaamsing uitgaan, zoveel is zeker, maar ik zou er mijn kop niet op durven te verwedden dat de voertaal het Frans wordt.

Tweede observatie: vlak voor de doorbraak in de BHV-onderhandelingen hoorde ik Olivier Maingain pleiten voor een versteviging van de Franstalige aanwezigheid in de Rand door middel van nieuwe Franstalige bibliotheken. Hé, dat stemde mij, als boekenliefhebber, onmiddellijk bijzonder gunstig ten aanzien van mijn Franstalige compatriotten: dat zij, omringd door vijandige Vlamingen, met boeken kunnen gerustgesteld worden! Zou Maingain ook suggesties hebben voor het soort boeken dat in die bibliotheken ter beschikking zou moeten worden gesteld? En dan vraag ik mij meteen af met welke culturele instelling Vlamingen zich zouden willen wapenen indien zij in een situatie zouden verkeren waarin zij Franstalig gebied zouden inpalmen…

De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Moet BHV worden gesplitst?’, maar: ‘Welke boeken kun je lezen met een kiezel in je schoen?’

2626 / Via Bari 33

Sulmona - 110721

gisteren en vandaag 260

Van gisteren zou ik me kunnen herinneren dat we samen met T. in de tuin op de Eikenberg een heerlijk slaatje aten, dat ik vervolgens voor het eerst in dat nieuwe huis werkte, dat ik de laatste bladzijde van De broers Karamazov omsloeg en dat, ’s avonds, Z. heel vriendelijk was.

Vandaag gaan we samen met A. naar Brussel. Niet om te werken, gewoon een vrije dag.

vrijdag 16 september 2011

ondertussen in brugge 170

Karamazov 27

XI.4.

Aljosja gaat op bezoek bij Dmitri in de gevangenis. Rakitin, die er elke dag komt, vertrekt net. Hij doet onvriendelijk tegen Aljosja. Hij is bezig met een socialistische benadering van Dmitri’s moordzaak. Dmitri zegt dat het gedaan is met zijn ideeën, met zijn ‘ethica’. Hij vraagt zich af hoe het verder moet, zonder God. Is dan alles geoorloofd? Dmitri heeft het dan over Rakitin, en over diens gedicht over mevrouw Chochlakova’s zere voetje (XI.2.). Dan komt hij tot het essentiële: zijn roeping. Hij aanvaardt zijn straf omdat het ‘menneke’ hem daartoe geroepen heeft, omdat iedereen ‘schuldig’ is. Hij wordt gedreven door een geloof in God, die hem zal verlossen wanneer hij in ‘het ondergrondse’ is: ‘Een dwangarbeider kan niet leven zonder God’. Dmitri vraagt zich af hoe je deugdzaam kunt zijn zonder God. Ivan gaf hem geen antwoord op die vraag. Hij zei alleen: ‘onze vader was een zwijn, maar zijn ideeën waren juist’. Dmitri zegt dat er met Ivan ‘iets verschrikkelijks’ aan de hand is, maar hij wil voorlopig niet zeggen wat. Hij blikt vooruit op het proces, hij is bang dat Katerina hem daar de geldkwesties zal aanwrijven. Dan heeft hij het over Groesjenka, dat hij haar pijn heeft gedaan met zijn jaloezie, maar dat hij daarvoor geen vergiffenis heeft gevraagd. Je moet vrouwen nooit vergiffenis vragen want ze wrijven het er nog eens extra in. Maar hij ziet haar graag en vraagt zich af of hij als dwangarbeider met haar zal kunnen trouwen. Hij verklapt Aljosja het geheim: Ivan heeft hem voorgesteld naar Amerika te vluchten. Dmitri zegt dat Ivan niet in Dmitri’s onschuld gelooft. Dmitri vraagt Aljosja op de man af wat hij denkt. Aljosja zegt dat hij niet gelooft dat Dmitri schuldig is. Dmitri neemt afscheid en vraagt Aljosja Ivan graag te zien.

XI.5.
Aljosja gaat op bezoek bij Katerina Ivanovna, waar hij Ivan treft. Zij doet hysterisch en acht Dmitri nog altijd een mens en vindt van Ivan dat hij gek is geworden. Ivan verscheurt de brief van Lise die Aljosja hem geeft. Hij wil geen consideratie hebben voor dat meisje, ook al is ze ziek. Het lijkt er stilaan op dat in Dostojevski’s wereld iedereen ziek is. Ivan breekt niet met Katerina zolang het vonnis over Dmitri niet is uitgesproken: zij zal hem redden zolang ze hoop heeft op Ivan. Als hij nu al breekt, zal zij Dmitri vernietigen. Zij kan dat omdat, aldus Ivan, zij over een document beschikt waaruit ‘wiskundig’ blijkt dat Dmitri zijn vader heeft vermoord. Aljosja zegt tot Ivan dat niet hij, Ivan, Fjodor heeft vermoord – ook al heeft hij zichzelf daar vaak van beschuldigd. Hij zegt dat hij dit zegt omdat God het hem heeft opgedragen. Ivan, bijna ijlend: ‘Jij bent ’s nachts bij me geweest toen hij er was…’ Aljosja begrijpt dit niet. Ivan breekt met Aljosja en gaat naar Smerdjakov.

XI.6.
Dit hoofdstuk begint met een terugblik: Dostojevski geeft de chronologie van Ivans daden de dagen na de moord. Ivan kwam te laat uit Moskou terug voor de begrafenis doordat hij in Moskou niet op tijd kon worden bereikt: Katerina en Aljosja hadden zijn adres niet. Zodra hij terug was, ging hij praten met Dmitri. Voor Ivan is Dmitri de hoofdverdachte. Dmitri vindt niet dat mensen voor wie ‘alles geoorloofd is’ (omdat volgens hen God niet bestaat) hem niet moeten verdenken. Ivan houdt niet van Dmitri en is vooringenomen. Dan gaat hij met de artsen van Smerdjakov praten. Diens epilepsieaanval op de dag van de moord was niet geveinsd en het is zelfs goed mogelijk dat hij er hersenschade door heeft opgelopen. (Nóg een zieke!) Toch onderwerpt Ivan Smerdjakov aan een verhoor. Hij wrijft hem aan dat het verdacht is dat hij zijn epilepsieaanval heeft voorspeld, compleet met plaats en datum en uur. Maar dat heeft Smerdjakov zelf al aan de politie verteld. Dan, zegt Ivan, is het toch verdacht dat Smerdjakov hem vertelde dat hij epilepsie kon simuleren, en dat hij Ivan sommeerde om naar Tsjermansjnja te gaan, ‘voor het hier menens wordt’. De uitleg die Smerdjakov hiervoor geeft, is aannemelijk. Het zou toch dom zijn te zeggen dat hij epilepsie kan simuleren als hij van zinnens zou geweest zijn de moord te plegen? En hij wou dat Ivan naar Tsjermansjnja ging in plaats van naar Moskou omdat Tsjermansjnja dichter bij huis is. Ivan is overtuigd. Het enige wat hem tegenhoudt, is het feit dat Aljosja met klem blijft beweren dat niet Dmitri maar Smerdjakov de moordenaar is. Maar waarom begint Aljosja daar nooit zelf over en beantwoordt hij alleen maar de vragen van Ivan? Na het verhoor van Smerdjakov geraakt Ivan verwikkeld in ‘een omstandigheid die er hier niets toe doet’: zijn hartstocht voor Katerina Ivanovna. Die hartstocht zal een grote invloed hebben op Ivans latere leven – en Dostojevski schrijft dat dit de achtergrond zou kunnen vormen voor een volgende roman waarvan hij echter niet weet of hij hem ooit zal schrijven. Ivan heeft in die dagen aan Aljosja toevertrouwd dat hij Fjodor dood wenste en dat hij wou dat Dmitri het zou doen – maar dat hij bereid zou zijn ‘daaraan mee te werken’. Aljosja bekent dat hij hetzelfde voelt. Waaruit kan worden geconcludeerd dat alle drie de broers hun vader dood wilden.

gisteren en vandaag 259

Van gisteren zou ik mij kunnen herinneren dat ik nog eens, voor het eerst sinds lang en opnieuw zonder kleerscheuren, in een boek voorbij een bladzijde 888 ben geraakt, en dat ik ’s avonds naar de Eikenberg fietste met het eerste celloconcerto van Saint-Saëns in mijn oren.

Vandaag moet ik Karamazov lezen en werken voor de Poëziekrant.

2625 / Via Bari 32

Sulmona - 110721

donderdag 15 september 2011

Karamazov 26

XI.1.
Aljosja gaat op bezoek bij Groesjenka. Groesjenka is na de arrestatie van Dmitri (en haar verloving met hem) ziek geworden. Nu is ze beter, maar ze is ernstiger, wilskrachtiger. Haar grootste zorg is haar jaloezie ten aanzien van Katerina Ivanovna. Ze verdenkt haar dat zij verliefd is op Dmitri – en omgekeerd. Bij Groesjenka woont nu ook ‘de rondzwervende uitvreter’ Maksimov in, die na de gebeurtenissen in Mokroje niet meer van haar zijde is geweken. Groesjenka’s koopman is een week na Dmitri’s arrestatie gestorven. (Zo ontdoet Dostojevski zich van overbodig geworden personages.) De twee Polen, die we in Mokroje hebben leren kennen, vragen haar voortdurend om geld. Ze weigert, maar stemt uiteindelijk toch toe, uit medelijden. Ze beeldt zich in dat Dmitri hierom jaloers is. Ze vraagt zich af wat de rechtszaak morgen zal brengen. Er is een advocaat voor de verdediging, Fetjoekovitsj, die wordt gefinancierd door Ivan, Aljosja en Katerina. En een dokter, die door Katerina is besteld om Dmitri ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren. Voorlopig heeft het er alle schijn van dat Smerdjakov niets kan worden aangewreven omdat hij ziek is. Groesjenka vertelt dat Dmitri het tijdens haar bezoeken voortdurend heeft over ‘het menneke’ dat hem zijn roeping heeft ingegeven, en dat Ivan in het geheim twee keer op bezoek is gekomen. Het ziet er naar uit dat Dmitri en Ivan ‘een geheim’ delen. Groesjenka denkt dat Dmitri haar de bons wil geven en voor Katerina zal kiezen.

XI.2.
Aljosja gaat op bezoek bij Mevrouw Chochlakova. Die heeft heel veel te vertellen en slaat alles door elkaar. Bijvoorbeeld dat Groesjenka ‘iedereen te gronde (heeft) gericht’ en te laat heilig is geworden, maar ook dat zij, Chochlakova, wordt vermeld in een roddelkrant, die haar ‘een wegkwijnende weduwe’ noemt. Ook hier komt, net zoals in het gesprek met Groesjenka (XI.1.), Rakitin ter sprake, zij het niet meer dan zijdelings. (Je zou kunnen beginnen te denken dat hij een belangrijkere rol zal blijken te spelen dan tot dusver kan blijken…) Michail Ivanovitsj Rakitin werpt zich op als een rivaal van Pjotr Iljitsj Perchotin, die naar de gunsten van mevrouw Chochlakova dingt. Rakitin en Perchotin bekvechten om een gedichtje van Rakitin over een pijnlijk voetje – en mevrouw Chochlakova zet Rakitin buiten. En nu denkt zij dat hij wraak neemt door over haar geruchten te verspreiden in de roddelkrant. Mevrouw Chochlakova heeft het over affecten, en over het feit dat die ervoor verantwoordelijk zijn dat Grigori Fjodor heeft vermoord. ‘Iedereen heeft wel een affect’, besluit ze. ‘De artsen bevestigen tegenwoordig alles, werkelijk alles.’ Aljosja, die eigenlijk door Lise is ontboden, verneemt dat Ivan bij Lise is geweest. Waarna Lise ten prooi is gevallen aan tegenstrijdige gevoelens en aan ‘een affect’. Mevrouw Chochlakova vraagt nu aan Aljosja een en ander voor haar uit te zoeken.

XI.3.
Aljosja gaat op bezoek bij Lise. Die zegt blij te zijn dat ze zijn aanzoek niet heeft aanvaard, maar toch houdt ze van hem. Ze zegt niet gelukkig te willen zijn en chaos te willen. En dat ze met Kalganov gaat trouwen. Die kan ze dan van de zweep geven en hem zo draaiende houden als een tol. Ze zegt dat ze wil moorden en branden. Ze wil kwaad doen, ‘zodat nergens iets overblijft’. Ze zegt dat ze van de misdaad houdt en dat de mensen liegen als ze het tegenovergestelde beweren. Ze zegt dat de mensen het goed vinden dat Dmitri zijn vader heeft vermoord. Aljosja spreekt haar niet tegen. Lise vertelt dat ze heeft gedroomd dat ze een Jood kruisigde en dat ze er ananascompôte bij at. Ze zegt dat ze zelfmoord gaat plegen omdat ze alles ‘afschuwelijk’ vindt, maar vraagt toch ook of Aljosja dan om haar zal huilen. Dat zal hij doen, bevestigt hij. Lise geeft hem uiteindelijk een brief mee voor Ivan. Waarna ze zichzelf pijnigt door haar vingers tussen de deur te steken.

driekleur 63

Zijn familie was welgesteld en voerde een aantrekkelijk wapenschild: een witte zwaan, met geheven vleugels zwemmend op het water, een gouden kroon om de hals; op een zwart veld. Een naamloze biograaf beschreef zijn kinderstreken in het ouderlijk huis: ‘Nadat de dienstmeisjes van zijn vader de wanden hadden gewit [tekende hij] met kool of rode of gele aarde, wat hij maar het gemakkelijkst kon te pakken krijgen, op die wanden de portretten van hun boerenvrijers of minnaars, de een met een langen, scheve knobbelneus en de ander met een grote bult op zijn schouder, waarop een uil zat, met kromme benen en grote horrelvoeten; daarbij schreef hij hun namen.’

Leen Huet [over Carel Van Mander], Mijn België, 175-176

reacties

Ik vond het inderdaad geen sterke film, maar je bent er wel erg streng voor, Pascal. Ik heb er bij momenten toch ook goed mee gelachen, en vond de muziek wel mooi. Maar gebalanceerd en sterk was-ie inderdaad zeker niet. Toch beter dan ik verwacht had van de trailer.

M.


Juiste kritiek vind ik. Ondanks een aantal zeer sterke scènes - de kardinalen die bidden om toch maar niet gekozen te worden is er één van - een ontgoocheling. Moretti heeft dat nog in andere films : dat hij controle verliest en begint te spelen en dan gaat hij erover. Piccoli is wel zeer sterk.
En wat ook wel sterk was : de spanning tussen de besluitloosheid, de aarzeling in de coulissen en de verwachting van de menigte daarbuiten en daartussen het wiegende gordijn.

Ja, Moretti heeft er een beetje mee gerammeld. Misschien is hij iets te zelfzeker geworden. Jammer want het zal een van de laatste films van Piccoli zijn en die had zich ook wat veeleisender mogen tonen.

S.

prelaten en soepjurken

Ik vond Habemus Papam van Nanni Moretti, met een stokoude Michel Piccoli in de hoofdrol, een ontgoochelende film. Het was een goed idee, de ‘verkozen’ paus te laten bezwijken onder de druk en de beker aan zich te laten voorbijgaan, maar er was veel meer mee te doen. Ik heb de indruk dat Moretti zich een beetje te veel heeft willen amuseren - hij is het grotere geheel uit het oog verloren. Hij heeft geen evenwicht gevonden tussen het gevaar die hele soepjurkentoestand op een te gemakkelijke manier belachelijk te maken en wat wellicht zijn oorspronkelijke intentie zal zijn geweest: belangwekkende statements te doen over leven in een wereld zonder geloof of misschien eens goed van jetje geven tegen die Vaticaanse papenkliek met haar ondoorzichtige procedures. Er waren mooie passages, bijvoorbeeld het gesprek van de paus met de psychoanalist, en er waren heel interessante scènes, bijvoorbeeld de autobiografisch te duiden opmerkingen over leeftijd en zin van het leven, of de intrede van de prelaten in de schouwburg (met ferme knipogen naar Fellini, dacht ik), maar er zat ook veel studentikoze, melige rommel in deze prent. Jammer. Gelukkig maken de onmiskenbare charmes van Nanni (als psychocoach) en Michel (als menselijke paus) veel goed.

gisteren en vandaag 258

Van gisteren moet ik onthouden dat ik een afspraak heb gemaakt met de schoorsteenveger op 6 oktober en dat we in de zon bijna een halfuur op een bank zaten in Ryckevelde – er kwam een groep bejaarden voorbij op de fiets en vier van hen commentarieerden, onafhankelijk van elkaar, onze situatie: ‘Zalig, hé?’

Vandaag moet ik Karamazov lezen. Vanavond komt het collectief Goed Gezien nog eens samen.

2624 / Via Bari 31


Sulmona - 110721


woensdag 14 september 2011

maakt het internet dom?

Dit is een eerste bijdrage tot de nieuwe rubriek 'actuele vragen'.

‘Internet maakt ons dom’, stond een paar dagen geleden in De Standaard. Ondertitel: ‘Studenten onthouden minder feiten als ze die kunnen opzoeken’. Zoiets wordt gegarandeerd druk gelezen. Het beantwoordt aan een behoefte. ’t Is niets minder dan smullen geblazen voor wie graag zijn vooroordelen ten aanzien van ‘de jeugd’ bevestigd ziet. Die jeugd heet dom te zijn, lui, geen boeken meer te lezen, je kunt haar niet meer van voor de schermen wegslaan. Maar wie ‘de jeugd’ iets durft aan te wrijven, krijgt meteen het verwijt van conservatisme over zich heen – ‘Jaja, pa, vroeger was alles beter hé?’ Zo iemand leest graag bevestigende artikeltjes. Liefst met onweerlegbare argumenten erin, met concrete voorbeelden, cijfers.

De inhoud van het artikeltje was niet veel soeps. Wie de feiten met een druk op de knop kan opzoeken, hoeft ze niet meer van buiten te leren en zal dat dan ook niet meer doen. De parate kennis verdwijnt, en in de mate dat je domheid identificeert met het gebrek aan parate kennis, kun je inderdaad zeggen dat een generatie die met Google en Wikipedia opgroeit, en daarop voortdurend een beroep doet, ‘dommer’ is. Maar in het feit dat die generatie lui is, verschilt zij natuurlijk niet van de vorige generaties. Indien de vorige, zeg maar mijn, generatie, of de generaties vóór mij, ook zouden hebben kunnen googelen, dan zouden zij het zeker hebben gedaan. Iedereen roeit met de riemen die hij heeft en we zijn allemaal even tuk op ons gemak, ga daar maar van uit.

De adder onder het gras van het artikeltje is de impliciet gehanteerde definitie van domheid. Alsof feitenkennis, en de mogelijkheid om zónder computer feiten te reproduceren, voldoende zijn om intelligentie te definiëren. Feitenkennis is natuurlijk maar een begin. Je moet de feitenkennis niet alleen verwerven, al dan niet met hulpmiddelen, je moet met die feitenkennis ook iets kunnen doen. Je moet de feiten met elkaar in verband kunnen brengen. Je moet ze kunnen interpreteren en analyseren, je moet een redenering kunnen opbouwen, je moet tot nieuwe inzichten kunnen komen… Ware intelligentie komt los te staan van pure reproductie. Ware intelligentie bevat een creatief element – en dat is natuurlijk niet iets wat je zomaar te voorschijn kunt googelen. Maar het is wel iets wat je kunt léren. Of je kunt het leren ervan toch minstens stimuleren. Een van de eerste voorwaarden is dat de natuurlijke luiheid wordt overwonnen.

En dat gebeurt het best, in de huidige context, door de jeugd van de schermen weg te houden. Door ze niet te leren googelen of Wikipedia gebruiken, maar door ze zelfstandig te leren nadenken. En daarvoor hebben ze natuurlijk materiaal nodig, materiaal dat in hun hoofden zit, dat ze van buiten kennen. Uit het hoofd. Pas dan kan het kénnen worden omgebogen tot begrijpen – en pas dan kan er van intelligentie sprake zijn.

Een deel – sommigen zeggen: veel – van onze beschaving dreigt verloren te gaan omdat een groot deel van de intelligentie waarmee die beschaving wordt doorgegeven wordt gereduceerd tot op elk ogenblik en sinds kort ook om het even waar op te roepen feitenkennis. Van een echt begrip van en een creatieve, vernieuwende omgang met de vaak zeer complexe werkelijkheid lijkt steeds minder sprake. En het valt te vrezen dat een generatie die enkel met Google en Wikipedia opgroeit, dat soort begrijpende en creatieve intelligentie niet meer voldoende zal verwerven, laat staan kunnen doorgeven. Zodat de volgende generatie niet eens meer een benul zal hebben van wat er is verloren gegaan.

Ik ben er overigens van overtuigd dat ik zelf ook al tot een generatie behoor die minder geschoold, minder intelligent is dan de vorige. Ook in ‘mijn tijd’ is de kennisnorm al lager komen te liggen, werd hij veel meer dan vroeger op anti-autoritaire en anti-elitaire wijze afgestemd op het – per definitie luie – kind.

In het artikel staat dat Luk Vanlanduyt, ‘die scholen ondersteunt bij het integreren van nieuwe technologieën in het onderwijs’ niet weet ‘wat het internet met [de kinderen] op lange termijn doet’. Dat is toch een vreemde vaststelling: men weet niet wat de ‘nieuwe technologieën’ allemaal aanrichten, maar toch is men volop bezig ze te ‘integreren’ in het onderwijs? Waarom moeten die ‘nieuwe technologieën’ zo urgent worden ‘geïntegreerd’? Wat is er mis met de oude technologieën? Waren die dan zo slecht met het oog op het bijbrengen van kennis en intelligentie – van feitenkennis en van op feitenkennis gebaseerd vermogen om te begrijpen, analyseren, argumenteren etcetera?

Haal daarom die computers wég uit het onderwijs, in plaats van er alle heil van te verwachten.

De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Maakt het internet dom?’, maar: ‘Hoe overwin je in het onderwijs de natuurlijke luiheid?’

Karamazov 25

X.5.
Kolja komt aan bij de Snegirjovs. Hij volgt alle regels van de etiquette maar staat met zijn mond vol tanden wanneer hij ziet hoe ziek Iljoesja de voorbije twee maanden is geworden. Kolja verzoent zich als laatste van de jongens met Iljoesja. Zijn hond Perezvon blijkt Zjoetsjka te zijn. Iedereen is natuurlijk verrukt maar de heftige emotie lijkt Iljoesja fataal te zullen worden. Kolja heeft ook het speelgoedkanon meegebracht dat hij in X.2. aan de kinderen van de buurvrouw heeft gedemonstreerd. Kolja vertelt een verhaal over een gans die werd overreden door een kar, en gaat dan de discussie aan met het jongetje Kartasjov, die weet wie Troje heeft gesticht. ‘Het bestuderen van een reeks menselijke stommiteiten’, meer is de wereldgeschiedenis niet, pocht Kolja. En het onderwijs van klassieke talen vindt hij ook maar niets. Aljosja is het daar niet mee eens – maar de discussie wordt afgebroken, net op het ogenblik dat het interessant begon te worden, door de komst van de dokter uit Moskou, die door mevrouw Chochlakova is gestuurd.

X.6.
Kolja en Aljosja wachten buiten tot de dokter klaar is met zijn onderzoek van Iljoesja. Kolja vindt dat Aljosja door realisme moet ‘genezen’ van zijn mysticisme en zijn geloof in God. God is er volgens hem, een dertienjarige!, alleen maar om de wereld te ordenen – als God niet bestond, ’moest hij worden uitgevonden’. En het christendom is ‘slechts een werktuig voor de rijken en aanzienlijken (…) om de onderklasse in slavernij te houden’. En Christus, Christus was een revolutionair, ‘een heel humane figuur’. Maar om van de mensen te houden, heb je geen God nodig. Kolja is ook tegen de vrouwenemancipatie, en tegen diegenen die naar Amerika uitwijken terwijl er hier nog zoveel te doen is. Hij vindt ook dat alle Duitsers moeten worden gewurgd, zeker als ze vinden dat de Russische scholieren te lijden hebben van zelfoverschatting. Kolja geeft toe dat hij zijn kennis voor een groot deel veinst, dat hij stoer doet. Hij vreest belachelijk over te komen, maar Aljosja bezweert hem dat vooral niet te denken. Te veel mensen met talent vinden te vlug dat ze belachelijk overkomen. Hij vraagt Kolja zichzelf te zijn, ook al is hij anders dan de anderen. Maar hij moet ook aan zelfkritiek doen. Kolja evalueert het gesprek dat Aljosja met hem voert als ‘een liefdesverklaring’. Aljosja is het met hem eens maar begint te blozen. Het is niet de eerste keer dat er in verband met Aljosja iets homo-erotisch doorschemert.

X.7.
De dokter kan geen geruststellende diagnose geven. Enkel een kuurreis naar Syracuse zou Iljoesja kunnen redden. Kolja maakt zich kwaad. Volgt een hogelijk sentimentele scène aan het bed van Iljoesja. Kolja vlucht het huis uit. Hij beklaagt het zich dat hij niet eerder is gekomen.
Na dit tiende boek rijst de vraag wat dat personage Kolja in het grote geheel komt doen, hoe zijn relatie (‘vriendschap’) met Aljosja zal worden geïntegreerd in het vadermoordverhaal.

gisteren en vandaag 257

Van gisteren zou ik mij kunnen herinneren dat ik samen met S. een paar onbezorgde uren doorbracht en dat ik in de Kringloopwinkel een presenteerschaal in visvorm kocht. Ook de aangename kennismaking met PJ Harveys Let England Shake op weg naar Dikkebus en het gesprek aldaar met P., onder meer over zijn horecaverleden, wil ik onthouden.

Vandaag moet ik Karamazov lezen. Na de middag is er een wandeling met S. gepland. Vanavond gaan we naar Melancholia van Lars von Trier.

2623

P. - 110602

dinsdag 13 september 2011

Karamazov 24

X.1.
De ambtenaarsweduwe Anna Fjodorovna Krasotkina voedt haar veertienjarige zoon Kolja op. Kolja heeft een goede inborst, maar is zeer eerzuchtig. Hij dwingt bij zijn vrienden erkenning af door een trein over zich te laten rijden. Het gerucht komt de ‘gerespecteerde en invloedrijke leraar’ Dardanelov ter ore. Dardanelov dingt naar de hand van Krasotkina. Hij wordt aanvankelijk afgewezen, maar Kolja’s treinexploot lijken zijn kansen te zullen doen keren. Dostojevski zegt ‘nog vergeten’ te hebben om ‘te vermelden’ dat Kolja de jongen is die door Iljoesja, de gepeste zoon van Snegirjov, met een mes gestoken is (IV.3. en IV.6.).

X.2.
Kolja is alleen thuis. Hij moet zorgen voor de twee kinderen van de buurvrouw, een doktersvrouw die is verlaten door haar man en wier meid onverwacht moet bevallen na een onopgemerkte zwangerschap. Hij moet dringend ergens heen, maar wacht tot keukenmeid Agafja terug is want hij laat de kinderen liever niet alleen achter.
Dostojevski schakelt over op kinderboekenstijl wanneer hij schrijft over kinderen.

X.3.
Kolja haalt Smoerov op, een van de jongens die Iljoesja hebben gepest. Ze gaan naar Iljoesja, die ziek is. Ze hebben vrede met hem gesloten nadat Aljosja Karamazov op hen heeft ingepraat. Kolja, die zegt van ‘realisme’ te houden, en van ‘socialisme’, vraagt zich af waarom Aljosja zich met jongentjes inlaat nu zijn broer moet voorkomen voor ‘een verschrikkelijke misdaad’. Op weg naar Iljoesja spreekt Kolja met veel branie enkele gewone volksmensen aan. Vriendelijk drijft hij, met de superioriteit van zijn intelligentie, de spot met hen. ‘Ik vind het leuk om stommelingen in alle lagen van de maatschappij aan het denken te zetten.’ Maar ook: ‘Ik ben altijd bereid om verstand bij het volk te erkennen.’ (Wat aansluit bij ‘Wij zijn van het volk verwijderd geraakt’ in X.5.)
X.4.
Bladzijde 646 geeft een goed voorbeeld van Dostojevski’s redundantie: tot drie keer toe gaat het over hoe lelijk en klein Kolja wel is, maar toch slim…
Kolja ontmoet Aljosja buiten het huis waar Iljoesja op sterven ligt, om hem ‘van tevoren het hele scenario uit te leggen’. Kolja vertelt Aljosja hoe hij Iljoesja in bescherming nam tegen zijn pesters. Hij heeft blijkbaar een roeping om jonge jongentjes op te voeden – en daarin herkent hij een verwantschap met Aljosja. Kolja vertelt verder hoe hij Iljoesja moest straffen omdat hij, Iljoesja, een gemene streek had uitgehaald met de hond Zjoetsjka, een streek die hij had geleerd van Smerdjakov. Het was bedoeld als een pedagogische straf, er had een verzoening op moeten volgen – maar die verzoening kwam er niet. Daarom is Kolja nu hier: om Iljoesja te troosten. Hij wil daarbij zijn hond Perezvon inzetten, als vervanger van Zjoetsjka. We krijgen en passant nog een weinig geïntegreerde beschouwing over het verband tussen kinderspelen en toneelspelen.

droom #41

Boekhandel Raaklijn wordt overrompeld door een grote toestroom van mensen die er een lezing willen bijwonen. Op een op het trottoir opgesteld bord staat te lezen over welke lezing het gaat. Ik kan dat bord niet lezen omdat er aanschuivende mensen voor staan, maar iemand zegt mij dat het om een lezing gaat ‘van een filosoof met twee z’ten in zijn naam – maar het is niet Žižek!’.

reactie

Pascal,

Wat is dit, de restanten van een muuraffiche of een werk van Antoni Tàpies? Wel heel mooi.
Groeten,
F.

gisteren en vandaag 256

Van gisteren zou ik kunnen onthouden hoe mooi de mannenmode in de jaren dertig was - en hoe blauw de ogen van Paul Newman: we keken naar de rest van The Sting.

Vandaag moet ik Karamazov lezen en een paar boodschappen doen.

2622 / Via Bari 30

Sulmona - 110720

maandag 12 september 2011

driekleur 62

In het voorbijgaan zie ik Scarmiglia nog steeds op de grond voor de televisie zitten en op het scherm is geel en rood en blauw te zien, een meisje met blote voeten en witte geiten, een schommel en muziek, maar het meisje is roze, ze is niet creools, ze stelt niets voor. Ik zie ook, vanuit een ooghoek, de consternatie en het diepe verdriet van de feeën rond de puinhoop van de sterren, open monden en opkomende tranen. Zorro die gehurkt voor de stoel als een rechercheur een kapot toverstokje bekijkt, en een als kuikentje verkleed kind, met een knalgele kuif op zijn hoofd en ogen vol wanhoop.
Als ik in de keuken kom, zit het creoolse meisje op een stoel aan de tafel. Ze is zo mooi - haar zwarte haren tegen de lichte tegeltjes, haar roodachtige huid en een plotselinge, smartelijke bleekheid - en ik zou willen (...) 

Giorgio Vasta, De materiële tijd, 34-35

proza in huis 171-175

171
Herman Brusselmans
Zijn er kanalen in Aalst?

Bert Bakker (Ooievaar Pocket 278), 1991 (3de druk)
192 p.
verworven door S.

geen bijzondere kenmerken

niet door mij gelezen

172
Raymond Brulez
Diogeentjes

Heideland, 1962
130 p.
uit de collectie van André Desplenter
0

gesigneerd door de auteur: ‘voor André de Splenter en zijn vrouw, met hartelijke [onleesbaar]’

gelezen in november 2010
















173
Raymond Brulez
Mijn woningen. Autobiografisch vierluik

Meulenhoff, 1997
767 p.
geen datum van verwerving
0

op het voorste schutblad een stempel ‘BOEKENMARKT / DE MARKIES / Melkmarkt 17 / ANTWERPEN’; bevat een lege rouwenvelop met grijze rand, postdatum onleesbaar (1988?), geadresseerd aan ‘Fam. A. Desplenter – Verstraete’, een lege rouwenvelop met zwarte rand met dezelfde adressanten, postdatum ‘BRUXELLES [onleesbaar] 1973’, een doodsprentje met foto van Brulez en de vermelding ‘Blankenberge 18-10-1895 / Oudergem bij Brussel 17-8-1972’ en een kaartje, eveneens met zwarte rand, om te danken ‘voor uw blijken van deelneming bij het overlijden van Raymond BRULEZ’, gedateerd ’18 october 1972’

ongelezen

174
Günter de Bruyn
Verschoven stad

De Arbeiderspers (privé-domein 189), 1993
365 p.
geen datum van verwerving
700 frank

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

175
Boudewijn Büch
Boekenpest

De Arbeiderspers, 1988 (3de druk)
168 p., geïll.
geen datum van verwerving
250 frank

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

Karamazov 23

IX.5.
Het verhoor wordt voortgezet. Door de elementen open tuindeur en afgesproken tekens komt Smerdjakov in het vizier als verdachte. Maar daar hecht Dmitri geen geloof aan: Smerdjakov is volgens hem niet in staat tot een dergelijke misdaad. Dmitri weigert te zeggen hoe hij aan de drieduizend roebel is gekomen. Hij schaamt zich daarvoor. Hij raakt steeds meer verstrikt: alles wijst erop dat hij Fjodor heeft vermoord.

IX.6.
Dmitri ondergaat een vernederende behandeling: hij moet zich uitkleden. En dat hij nu net ondergoed draagt dat niet al te proper is! Zijn bebloede kleren worden als bewijsstukken meegenomen. Dmitri is radeloos. Hij vraagt plotseling iets over de ring van de commissaris. Hij zegt nog eens dat hij zijn vader niet heeft vermoord. Indien hij het wel had gedaan, zou hij het zeker zeggen. ‘In twintig jaar leven heb ik niet zoveel geleerd als in deze ene vervloekte nacht!’ Hij kondigt aan er verder het zwijgen toe te doen. Maar de verdenking blijft op hem rusten, zeker zolang hij de herkomst van zijn drieduizend roebel niet onthult. Dmitri kan dus niet anders dan het vertellen.

IX.7.
Dmitri vertelt dat hij het geld heeft gestolen van Katerina Ivanovna. De officier van justitie begrijpt niet dat Dmitri zich daarover zo schaamt. Zeker omdat de hele stad het al weet. Dmitri schaamt zich omdat hij een dief is en niet een gewone schoft. Hij vindt dat je niet als schoft, en zeker niet als dief of moordenaar kunt sterven: je moet proberen eervol te sterven. Hij is niet naar Katerina gegaan om haar het geld terug te geven omdat hij haar had ingeruild voor Groesjenka. Maar hij sluit niet uit dat Katerina het geld toch zou hebben aanvaard vanuit de perfide overweging zijn eigenwaarde te kwetsen. ‘Enzovoort. Enzovoort.’ De officier van justitie begint de moraalfilosofische redenaties van Dmitri hoe langer hoe grappiger te vinden. Tot grote wanhoop van Dmitri, die van zijn ‘beulen’ de verzekering vraagt dat er aan Groesjenka niet zal worden geraakt. Zij is, in tegenstelling tot wat zij zelf zegt, onschuldig.

IX.8.
De getuigenverklaringen zijn belastend voor Dmitri. Godzijdank laat Dostojevski de formaliteiten over en gebruikt hij de indirecte rede. Maar ’t blijft evengoed oeverloos. Als laatste getuige komt Groesjenka aan de beurt. Ze heeft in de loop van de nacht koorts gevat – ‘het begin van een slepende ziekte die ze aan die nacht zou overhouden’, voegt Dostojevski daar nog aan toe. Dostojevski stapt hier weer over op de directe rede. Groesjenka zegt, in het bijzijn van Dmitri, dat ze zowel met Fjodor als met Dmitri een ‘spelletje’ heeft gespeeld. Het was vriendschap, zeker geen liefde. Haar verklaringen over het geld gaan in tegen die van Dmitri. Ze bevestigt dat Dmitri ermee heeft gedreigd zijn vader te vermoorden, maar ze denkt niet dat hij dit had kunnen doen. Wanneer Dmitri zegt dat hij het niet heeft gedaan, zegt zij aan haar verhoorders dat ze hem moeten geloven: ‘als iets tegen zijn geweten in gaat, dan pleegt hij nooit bedrog. Dan zegt hij de zuivere waarheid, gelooft u dat!’ Het verhoor is afgelopen. Dmitri gaat slapen en heeft ‘een mooie droom’ over arme mensen, een droom waarin hij een soort van roeping krijgt en de zekerheid dat hij aan die roeping zal tegemoetkomen met Groesjenka aan zijn zijde. Deze droom sterkt hem. Wanneer hij wakker wordt merkt hij bovendien dat iemand een kussen onder zijn hoofd heeft gelegd. Dit gebaar ontroert hem danig en hij is bereid het proces-verbaal ongelezen te ondertekenen.

IX.9.
Dmitri wordt gearresteerd. Hij beseft dat het niet anders kon en dat hij zijn leven ook niet zou hebben gebeterd zonder een dergelijke ‘slag van het lot’. Hij wil door het lijden dat hem te wachten staat gelouterd worden. Maar hij zal de strijd aanbinden met diegenen die hem zullen veroordelen. Nu neemt hij als vrij man ‘afscheid van de mensen’. Hij moet ervaren dat hij al een deel van zijn status kwijt is. Hij neemt ook afscheid van Groesjenka, die belooft altijd bij hem te zullen blijven. Kalganov blijft bedroefd achter: ‘wat kunnen er na zoiets nog voor mensen zijn!’

Hier eindigt deel drie.