maandag 14 mei 2012

geen verloren tijd 33

I, 239-247


Swann gaat enkel ’s avonds naar Odette. Hij beseft dat hij niet weet wat zij overdag doet, net zo min als hij weet wat zij in het verleden deed. Hij weet dat zij een niet zo gunstige reputatie genoot, maar hij troost zich met de gedachte qu’il n’y a souvent qu’à prendre le contrepied des réputations que fait le monde pour juger exactement une personne (239:29-31). Hij kan zich overigens niet voorstellen dat Odette zo slecht zou zijn: hij heeft haar een keer zien liegen tegen Mme Verdurin, en dat ging haar niet goed af: een voorafspiegeling op wat hij zelf nog zal ondervinden.

Odette vindt dat Swann op een adres woont zijn stand onwaardig. Hij woont in een buurt, op het Île Saint-Louis, die traditioneel in trek is bij de oude adel die hij frequenteert. Het zwaartepunt voor de nieuwe rijke bourgeoisie waartoe Odette wenst te behoren en die in Parijs steeds nadrukkelijker het schone weer uitmaakt, bevindt zich meer in de omgeving van de Arc de Triomphe.

Af en toe komt Odette een keer ’s namiddags tot bij Swann, en dan schenkt zij hem een van haar beminnelijke glimlachjes. Maar soms hoort hij toch ook eens iets over haar gangen en dan blijkt dat die niet uitsluitend naar hem voeren. Dan realiseert hij zich qu’Odette avait une vie qui n’était pas tout entière à lui (240:29-30).

Swann beseft dat Odette niet echt intelligent is en hij onderneemt geen pogingen om haar slechte smaak weg te werken. En inderdaad, iemand die haar interesse verliest voor Vermeer omdat het niet bewezen is dat die zijn schilderijen uit liefdesverdriet maakte, daar zijn veel kosten aan. Swann probeert het dan ook niet. Hij vindt het zelfs charmant, comme tout ce qui venait d’elle (245:34). Hij is zelfs bereid om wat zij goed vindt, zelf ook goed te vinden: il cherchait à se plaire aux choses qu’elle aimait (246:32-33). Dat kost hem trouwens niet zoveel moeite aangezien zijn scepticisme d’homme du monde al zijn croyances intellectuelles de sa jeunesse (247:4-6) hebben verdrongen. Hij is er nu van overtuigd que les objets de nos goûts n’ont pas en eux une valeur absolue, mais que tout est affaire d’époque, de classe, consiste en modes, dont les plus vulgaires valent celles qui passent pour les plus distinguées (247:8-11). De prepostmoderne esthetica van Swann – hij is zijn tijd ver vooruit! – sluit nauw aan bij het doorbreken van de sociale onderscheidingen ten nadele van de oude aristocratie. De afbraak van de esthetische hiërarchieën gaat hand in hand met de democratisering van de maatschappij.

Van de weeromstuit vindt Odette hem ook niet zo intelligent als ze aanvankelijk had gedacht. Wel bewondert ze in hem son indifférence à l’argent, (…) sa gentillesse pour chacun, (…) sa délicatesse (241:34-35). En zo gaat het dikwijls bij grote geesten: waar de kleine man, of vrouw, niet bij hun denkbeelden kan, daar bewonderen ze hun goedheid. Ondertussen blijft Odette een voorkeur hebben voor ‘middeleeuwse’ interieurs en voor lieden die aimaient à bibeloter (in boeken neuzen), qui aimaient les vers, méprisaient les bas calculs, rêvaient d’honneur et d’amour (245:11-13).

Odette verlangt niet door Swann opgenomen te worden in zijn wereld. Het lijkt erop dat ze de kwade tongen vreest die zich daar zouden kunnen roeren. Toch is het niet zo dat ze niet tot de beau monde zou willen doordringen, maar ze heeft wel een heel andere opvatting over wat chic is dan Swann. Voor mensen die deel uitmaken van de society, zoals Swann, is chic iets dat in concentrische cirkels van de ene mens op de andere afstraalt, een licht dat zich vanuit een kleine centrale kring afzet op steeds wijdere kringen daarbuiten. Hierin opgenomen te zijn, impliceert een kennis van namen en hiërarchieën. Die kennis bezit Odette niet, voor haar is ‘chic’ een materiële aangelegenheid, iets wat te vinden is op bepaalde plaatsen op bepaalde tijdstippen: par exemple, le dimanche matin l’avenue de l’Impératrice, à cinq heures le tour du Lac, le jeudi l’Eden Théâtre, le vendredi l’Hippodrome, les bals… (243:16-19). Swann beseft dat zijn opvatting van ‘chic’ al aussi sotte, dénuée d’importance (243:40) is geworden en hij onderneemt geen pogingen beide opvattingen op elkaar af te stemmen. Hij beseft dat Odette zijn adressenboek alleen maar belangrijk vindt in de mate dat zij er toegangskaarten en uitnodigingen uit kan puren.