maandag 30 september 2013

Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis 4


Hier vindt u het begin van dit artikel

4. Een verhaal…

Vooraan in zijn boek geeft Amos Oz een paar sleutels die ons helpen om zijn boek beter en mogelijk zelfs juist te begrijpen.

Hij vertelt hoe hij als kind gefascineerd is door geschiedenis en voortdurend op het tapijt met zijn speelgoed hele veldslagen naspeelt. Alles kan daarbij dienen: lege eierdopjes, luciferdoosjes, de lucifers zelf! Soms geeft hij de geschiedenis een nieuwe wending – het is alsof hij diegenen die hebben verloren een nieuwe kans wil geven. En zo schrijft hij het ook:

En eigenlijk is deze vreemde drang die ik had toen ik klein was – de behoefte om een nieuwe kans te geven aan wat nooit meer een nieuwe kans zou krijgen – ook nu nog een van mijn drijfveren, telkens als ik een verhaal ga schrijven. (40)

Is het te ver gezocht als ik stel dat Amos Oz met Een verhaal van liefde en duisternis zijn ouders, en dan vooral zijn moeder, een nieuwe kans, ja zelfs eerherstel heeft willen aanbieden? ‘Mijn moeder wilde, denk ik, dat ik later in haar plaats zou uitdrukken waartoe zij niet in staat was geweest.’ (408) Oz heeft het ook nog over een ‘oedipale fantasie’ waarin hij, als kind, het heftige verlangen kent om brandweerman te worden en, ja, zijn moeder uit de brand te redden, ‘(terwijl zijn zwakke, verbale vader er maar een beetje bij staat, verbijsterd, hulpeloos, en in doodsangst naar het vuur staart)’ (412).

In het soort boeken dat Oz schrijft, kan een nieuwe kans geven in elk geval. Hij schrijft geen wetenschappelijke traktaten, zoals zijn vader. Neen, de verhalen die zijn moeder hem heeft verteld, met al hun duistere fantasie en onlogische kronkels, hebben hem diepgaander beïnvloed. Oz levert zich graag over aan zijn fantasie: hij vertelt hoe hij in de cafés waar hij met zijn ouders soms eens binnenkomt levens verzint voor de mensen die hij daar ziet. We weten al dat de waarheid van de schrijver volgens Oz gerust breder kan zijn dan de feiten. Zij valt daar in elk geval niet mee samen. In hoofdstuk 5 gispt hij de ‘slechte lezer’, de lezer die altijd wil weten wat in het leven van de auteur correspondeert met de ‘feiten’ in zijn verhalen. En in hoofdstuk 6, waarin hij vertelt hoe zijn oma Sjlomiet aan haar eind is gekomen (ik ging hier al op in), onderricht hij ons over het verschil tussen de feiten en de waarheid. Het feit is, zegt hij, dat oma Sjlomiet gestorven is aan een hartaanval, in haar bad. De waarheid echter is dat oma Sjlomiet gestorven is aan haar onstilbare hang naar hygiëne, waardoor zij veel te vaak die veel te hete baden nam. Zo zou je kunnen extrapoleren naar de moeder: het feit is dat ze in 1952 in Tel Aviv gestorven is aan een overdosis slaappillen. Maar wat is de waarheid van haar dood? Die waarheid probeert Amos Oz met zijn boek te reconstrueren.

Reconstrueren. Dat is het juiste woord want heel wat gegevens die Oz nodig heeft voor zijn reddingsoperatie zijn al voorgoed ontoegankelijk geworden. Maar geen nood, daar heb je de fantasie voor, en het creatieve geheugen waarop de romancier zich mág beroepen (romancier inderdaad, want Een verhaal van liefde en duisternis is, hoe autobiografisch ook, toch vooral een roman). Hoe zou Amos Oz zich anders hebben kunnen verbeelden wat er in het echtelijk bed gebeurde? Of wat er tussen zijn ouders gebeurde wanneer hij er zelf nog niet was? Of wat er in de jeugd van zijn moeder is gebeurd? Ik zei al dat, om dat laatste een ‘waarachtiger’ karakter te geven, Oz zijn tante Sonja geruime tijd aan het woord laat. Hij beseft dat zijn herinneringswerk onvermijdelijk ontoereikend zal zijn en nooit kan leiden tot een wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving:

Mijn werk met al deze herinneringen lijkt een beetje op dat van iemand die probeert iets op te bouwen uit oude stenen die hij opgraaft uit de ruïne van iets wat indertijd zelf al gebouwd was uit de stenen van een ruïne. (457)

De herinnering is niet betrouwbaar, soms speelt hij spelletjes met je. Zo herinnert Oz zich op een gegeven ogenblik ‘iets wat ik meteen nadat het gebeurd was, volkomen ben vergeten. En me weer herinnerde toen ik een jaar of zestien was, en sindsdien weer vergeten ben’ (606). Hij herinnert zich eigenlijk niet de gebeurtenis maar de herinnering eraan. En zo spiegelt het verleden zich voortdurend, het valt uiteen in scherven, en de auteur probeert deze scherven te lijmen in de nieuwe ordening die hij creëert.

Eén keer, en het gaat om een belangrijke uitspraak van zijn moeder, zegt Oz dat hij zijn herinnering eraan niet moet reconstrueren maar dat hij zich de uitspraak ‘woord voor woord’ herinnert. Daarmee zegt hij onrechtstreeks dat hij andere uitspraken en ‘feiten’ wél heeft moeten aanvullen met fictie om tot een waarheid te komen. (De uitspraak van zijn moeder die hij zich woordelijk herinnert, is deze: ‘Als je op een dag gaat trouwen en een gezin krijgt, dan verzoek ik je dringend om beslist geen voorbeeld te nemen aan het huwelijksleven van je vader en mij.’ (749))

Amos Oz is voorbestemd om schrijver te worden. Hij groeit op in een door boeken, door woorden, door taal en verhalen gedomineerde omgeving. Hij maakt als kind kennis met de bibliotheken van zijn vader, zijn oom, zijn grootvader. Hij hoort de verhalen van zijn moeder en, op school, van zijn lievelingsleraar Michaëli, die uiteraard precies daarom zijn lievelingsleraar is. Hij aanhoort de etymologische verklaringen waar zijn vader zo verzot op is. Hij spelt al vroeg de kranten. En hij leest boeken. Hij leest veel en vlug. Hij verslindt de halve wereldliteratuur en wordt al heel vlug een hyperintelligent, waanwijs en pedant kind. De vader ziet in zijn zoon de opvolger van zijn geleerde broer Josef, die hij zelf niet is kunnen worden. En na de nacht waarin de mensen op het plein de uitslag van de voor de Joden positief uitgevallen stemming in de Verenigde Naties over de onafhankelijkheid van de staat Israël vieren, geeft de vader zijn zoon de opdracht goed te kijken, zodat hij het later kan navertellen:

‘Kijk maar, mijn jongen, kijk maar heel goed om je heen, zoon, neem het allemaal zorgvuldig in je op, want deze nacht zul je tot je laatste levensdag nooit meer vergeten, jongen, en over deze nacht zul je je kinderen, je kleinkinderen en je achterkleinkinderen nog vertellen, ook als wij er allang niet meer zijn.’ (540)

Wanneer de vader zijn zoon een exemplaar schenkt van een van zijn eigen boeken, zijn Geschiedenis van de wereldliteratuur, die hij na zijn uren op kantoor in elkaar heeft  gepuzzeld, schrijft hij daarin de opdracht: ‘Aan mijn zoon Amos, in de hoop dat hij een plaats in onze literatuur zal vinden.’ (708)

We kunnen zeggen dat Amos alvast op dat punt zijn best heeft gedaan om zijn vader niet teleur te stellen. Zijn vader leeft nog net lang genoeg om Amos’ eerste boeken in ontvangst te kunnen nemen en met een soort van terughoudende welwillendheid te smaken.

Amos Oz geeft niet alleen de invloeden aan die hem onweerstaanbaar in de richting van het schrijven hebben gestuwd. Hij toont ook aan dat zijn schrijven een psychologische grond heeft, de uitkomst is van een existentiële nood. Zijn schrijven ligt in het verlengde van de nawerkingen van gebeurtenissen en ervaringen uit zijn jeugd. Hij vertelt hoe hij als kind in het labyrintische huis van oom Josef ‘vol fantasie en helemaal opgewonden’ op zoek gaat naar ‘onzichtbare holle ruimtes’, ‘verborgen kamers, geheime doorgangen, catacomben, tunnels, holen, verborgen nissen’ en ‘gecamoufleerde geheime deuren’, en dan stelt hij: ‘Tot op de dag van vandaag heb ik het niet opgegeven.’ (87) Of wanneer zijn opa Alexander, een womanizer, hem vertelt dat hij, ook al is hij al 93, nog altijd ‘werkt’ aan een oplossing van het raadsel dat de vrouwen hem stellen, schrijft Amos: ‘Zelf werk ik er ook nog steeds aan.’ (191) En wanneer hij zich de herinnering aan een vergeten feit herinnert, en dat feit is dat zijn vader betrapt werd met een andere vrouw, vlucht hij er onmiddellijk voor weg: ‘ik rende weg (…) en ik ben nog steeds niet helemaal uitgerend’ (606). Van dit schema zijn er nog meer voorbeelden te geven. Amos Oz laat uit een ver verleden pijlen naar het heden wijzen, naar zijn huidige schrijfactiviteit. Zoals hij ook dat heden expliciteert en pijlen in de omgekeerde richting afschiet: hij is een zestiger, die in Arad schrijvend terugblikt op een ver verleden.

Oz haalt wel meer zijn huidige schrijven, en wat hij tot dusver heeft geschreven, binnen in zijn relaas over zijn kindertijd. Hij verwijst naar bepaalde passages in zijn eerdere boeken. En met betrekking tot dit boek, Een verhaal van liefde en duisternis, heeft hij het op een gegeven moment zelfs over de twijfels die hem bevangen bij het schrijven ervan. Hij stelt dat hij enkele voorvallen zal moeten schrappen, ‘het waren weliswaar heel amusante voorvallen, maar ze dragen niets bij aan de voortgang van het verhaal’ (466). Dit laat Oz toe om opnieuw het verschil aan te geven tussen feiten en waarheid, tussen een historisch traktaat en een roman. Maar dan gaat hij nog even door:

Dragen bij? Voortgang? Ik weet toch nog helemaal niet wat wél kan bijdragen aan de voortgang van het verhaal, want ik heb nog geen idee waar dit verhaal eindelijk heen wil, en waarom er eigenlijk bijdragen nodig zijn. Of voortgang. (466)

Dat is inderdaad het heikele met een autobiografie: je weet wel dat het ergens zal eindigen, het leven dat je beschrijft, maar je weet nog niet hoe. Alleen al zo bekeken is het schrijven van een autobiografie een fictionaliserende onderneming.

Behalve dat het onontkoombaar in de lijn ligt van de cultuur waarin hij is opgegroeid, is het vertellen van verhalen voor Amos Oz al van toen hij nog zeer jong was een strategie om te overleven. Als kind wordt hij op school gepest. Hij pareert de aanvallen door als een Scheherazade verhalen te vertellen. Met spannende cliffhangers bindt hij zijn gehoor: zolang ze de afloop niet kennen, zullen ze alvast niet opnieuw tot de aanval overgaan. De vertelstrategie werpt vruchten af. Ook veel later, in de kibboets, wanneer Amos er in slaagt om als schijnbaar kansloze pretendent toch het hart te veroveren van zijn toekomstige vrouw: hij doet dat door haar zijn gedichten voor te dragen.

Dat het schrijven onontkoombaar uit de omringende cultuur, de aansporingen van de ouders en de persoonlijke psychologische geschiedenis voortkomt, is één zaak, hoe te schrijven is nog iets anders. Amos raapt onderweg een paar aanwijzingen op. Van juffrouw Zelda, niet alleen een lieve schooljuf die naar het oeverloze gepraat van het kind luistert maar ook een van zijn eerste grote liefdes, krijgt hij de les dat als hij een boom moet tekenen, hij niet álle blaadjes moet tekenen.

Maar hierin was ze niet consequent. De ene keer vond ze dat ik hier of daar wat te veel had geschreven, de andere keer zei ze dat ik hier misschien juist beter wat meer had kunnen schrijven. Maar hoe weet je dat? Ik zoek nog steeds naar een antwoord. (446)

Van zijn moeder heeft Amos geleerd dat de waarheid zich op verschillende manieren toont. Als vertegenwoordigster van de duisternis (tegenover de ‘verlichte’ vader) heeft zij het uiteraard over de nacht:

Als je groot wordt, zul je merken dat bijna alles wat je oren ’s nachts horen op meer dan één manier verklaard kan worden. En trouwens, niet alleen ’s nachts en niet alleen je oren: ook wat je ogen zien, zelfs in het volle daglicht, kun je bijna altijd op verschillende manieren begrijpen. (612-613)

Dit sluit mooi aan bij wat Amos van de schrijver Agnon heeft geleerd: je moet altijd meer dan één schaduw werpen.

Zo staat zijn gestalte gegrift in de herinnering uit mijn kindertijd en zo herinner ik me hem nog steeds: een man die zich heen en weer beweegt in de schemering terwijl drie of vier verschillende schaduwen met hem mee bewegen als hij loopt, voor hem, of rechts van hem, achter hem, boven hem en onder zijn voeten. (118)

Nobelprijswinnaar Literatuur 1966 Samuel Josef Agnon, overigens, was een buurman van oom Josef en als dusdanig iemand waarmee de familie Klausner, en dus ook Amos contact kon hebben. Om maar te zeggen in welk literair milieu Oz opgroeide.

Na de dood van zijn moeder blijft Amos nog een tweetal jaar bij zijn vader. Hij probeert met hem samen te leven. Maar vader hertrouwt en het komt tot een breuk. Amos besluit naar de kibboets te trekken en radicaal te breken met alles wat hem tot dan toe heeft gevormd: het rechtse denken van zijn vader, de hele boekencultuur, de geestelijke arbeid. Het boekenvirus is echter sterker: ook in de kibboets kan hij het lezen niet laten. En hij begint er te schrijven. Serieus te schrijven. Maar hij wordt geconfronteerd met het probleem wat belangrijk genoeg kan zijn om over te schrijven. De lectuur van Winesburg, Ohio van Sherwood Anderson brengt de oplossing: Anderson brengt gewone verhalen van gewone mensen uit zijn gewone omgeving. Oz krijgt het inzicht dat er in zijn onmiddellijke omgeving stof genoeg voorhanden is:


…ik kon schrijven over wat er om me heen was. Dankzij hem besefte ik plotseling dat de geschreven wereld (…) voortdurend cirkelt rond de schrijvende hand op de plaats waar die schrijft: waar jij bent, is het centrum van het heelal. (731)

Hier vindt u het vervolg van dit artikel