zondag 20 oktober 2013

driekleur 131


Ze kwamen dravend voorbij, met die strakke argwanende-hondendraf, her en der hun kop draaiend, met hun bek open en met rode glinsterende ogen, en nu en dan bleven ze stilstaan, klaaglijk blaffend naar de maan. Die geel, vol en klam van het zweet langzaam aan de zuivere hemel steeg in de rozige kleur van kindernageltjes en met een delicaat, zacht licht de verwoeste, verlaten dorpen, de wegen en de met lijken bezaaide velden en in de verte de witte stad bescheen, die met een zwarte vleugel van rook overdekt was.


Curzio Malaparte, Kaputt, 318-319