vrijdag 7 maart 2014

brief aan Leonard Nolens 2/5


vervolg van 1/5

Ik ben uw dagboeken aan het herlezen. Carl De Strycker, de nieuwe directeur van het Poëziecentrum en ook hoofdredacteur van de Poëziekrant, plant een ‘Nolens’-nummer. Het komt voor de kerstvakantie uit. Ik (...) werd bij de samenstelling van het themanummer betrokken. Toen ik merkte dat het aanvankelijk niet de bedoeling was om aan uw dagboeken aandacht te besteden, gaf ik te kennen dat ik dat niet vond kunnen. Mijn voorstel om een bijdrage aan uw dagboeken te wijden, werd aanvaard. Ik was vertrokken voor meer dan duizend bladzijden bedachtzaamheid.

En zie, wat zie ik daar staan op bladzijde 832, in uw notitie van 9 november 1998, nu precies, op de kop af, vijftien jaar geleden: jawel, mijn naam! Mijn eigen naam! In uw dagboek!

En dan wordt die naam ook nog eens met instemming, met gunstige gezindheid vermeld!

Ik ben ontroerd. Ik ben vereerd. Wat mij op eigen kracht niet is gelukt, daar zorgt u nu voor: een plaats verwerven in de Vlaamse letterkunde! Niet in een voetnoot of een bibliografische verwijzing maar in het dagboek en dus in het leven van een van onze meest vooraanstaande schrijvers. Daarmee tilt u het mijne op uit de anonimiteit!

Nee, ik drijf nu een beetje de spot met u, en met mezelf. Maar ik bedoel het niet slecht. Ik wil u echt waar laten weten dat ik heel blij ben met die vermelding. Dat onverhoopte aantreffen van mijn naam in uw dagboek vormde de aanleiding voor deze brief: dit is het geschikte moment waarop ik al die tijd heb gewacht. Ik hoef u voor die vermelding niet te danken, dat weet ik wel, en ik ga dat dan ook niet doen. Maar het stemt mij wel dankbaar, te weten dat u die recensie, die ik zelf vergeten was, het vermelden waard vond.

Is het te ver geïnterpreteerd als ik in deze vermelding de bevestiging zie van een gevoel van verwantschap en herkenning, dat zich al meteen bij onze eerste ontmoeting, dat interview op Missenburg, tussen ons had geïnstalleerd? Heb ik het bij het rechte eind als ik vermoed dat u in mijn tastende stugheid iets van uw eigen omzichtigheid herkende, iets van uw onvermogen maar ook van uw onwil om zich voluit in deze wereld te werpen en zich ermee te vereenzelvigen?

Elke herkenning is een vraag…

En nu ben ik dus bezig met uw dagboeken, en ik ga er een stuk over schrijven. Daarover nu niets, u zult het wel lezen. Althans dat hoop ik. En neem van mij aan dat ik hoop dat ik u opnieuw niet zal teleurstellen, en dat ik ook nu, zéker nu, bij het schrijven ervan het gevoel zal hebben dat u over mijn schouder zult meelezen. Ik zal mijn uiterste best doen om u niet te ontgoochelen. Om in de mate van mijn mogelijkheden uw werk recht te doen.

Over die mogelijkheden moet ik het misschien hebben in een antwoord op de vraag die u zich wellicht stelt naar het waarom van deze brief.

Over het tijdstip heb ik het, impliciet, al gehad: ik schrijf deze brief nu omdat het juiste moment, waarvan wij zeggen dat het nooit komt, nu dan toch lijkt te zijn gekomen. Maar dat is mystificatie. Ik schrijf u nu omdat ik u nu durf aan te spreken. Misschien, neen, wellicht had ik dat al veel eerder moeten doen. Maar zo gaat het in het leven: werk, tijd, besognes, huwelijk, vaderschap, scheiding, drank, heropstanding, hervallen, en opnieuw… En voor je het weet is het al voor een groot deel voorbij, dat leven. En er is er maar één.

Een oeuvre zal ik niet nalaten, ook niet mijn gedroomde. Ik heb twee zonen (…), een goede vriendin die ik mijn liefste noem, een paar mensen rond mij heen, een vaste deeltijdse ambtenarenjob, een eigen appartement en drie- of vierduizend boeken (ik weet het niet precies en eigenlijk interesseert het me niet, het zijn er in elk geval veel te veel). En een map met gepubliceerde stukken en een met ongepubliceerde stukken of aanzetten tot stukken. En die blog, dat heb ik ook. Doe mij een plezier, Leonard, en bezoek die blog eens. Leg die anachronistisch-analoge instelling van jou eens aan de kant en lees een paar stukken op die blog. Niet alles natuurlijk, want ik vul hem al tien jaar zo goed als dagelijks bij, maar misschien toch een paar lemmata van ‘Mijn woordenboek’: daarin heb ik mijn schrijftalent met de nadrukkelijkste ambitie ontplooid. Ik lees uw hele dagboek, lees jij nu ook maar eens enkele van mijn stukjes!