donderdag 27 maart 2014

mijn woordenboek 378



ASKRUISJE

Om de zoveel jaar wijdt het Journaal op Aswoensdag een item aan het stilaan in onbruik gerakende katholieke ritueel van het toedienen van het askruisje. Zo ging het ook dit jaar. De toon is respectvol, dat wel, maar je zou toch ook de indruk kunnen krijgen dat een soort antropologisme de invalshoek enigszins kleurt. De blik van de reportagemaker is extern-observerend, als van een ontdekkingsreiziger die in een of andere trieste troop of een door boskappers vergeten uithoek van de Amazone nog maar eens een laatste indianenstam met één ruk naar de beschaving katapulteert. Een schaamlapje, mollige rompen, kleurstrepen op de wangen, oorringen, een stok door de neusvleugels, die verbaasde blik onder een froufrou van steil blauwzwart haar.

Vooral oude mensen verlaten gemerkt de kerk, maar ook een paar nog jonge meisjes – zij het dat die toch vooral de reportage lijken te hebben gehaald om het katholicisme niet helemaal als een toekomstloze aangelegenheid voor te stellen. Ze stralen dat naïef-fanatieke uit, dat anachronistische… Iets seuterigs ook. Maar op mijn sympathie kunnen ze rekenen – alleen al omdat ze moedig zijn en niet malen om dat grauwe teken op hun voorhoofd, dat wijst naar iets waar zij hopelijk nog zeer ver vandaan zijn.

Een van de oude vrouwen zegt dat ze vanavond op haar rug gaat slapen. Om het teken dat ze heeft ontvangen niet uit te vegen tegen haar hoofdkussen.
 
Ik herinner me hoe ook ik devoot probeerde om minstens tot ’s anderendaags en indien mogelijk zelfs tot de vrijdag het askruisje op mijn voorhoofd te showen, tot het was vervaagd tot een schimmige vlek. Ik moet zeven of acht geweest zijn – Aswoensdag was in het Journaal nog geen item.