dinsdag 27 mei 2014

tour 23


28 maart 2014

Het vorige stukje schreef ik omdat ik het ook niet vond kunnen dat ik eerst dacht aan wat ik de schaduwzijden noemde en het dan daarbij zou laten. Hoe komt het dat ik vooral de minder aangename dingen onthoud? Hoe komt het dat ik de goede herinneringen vergeet te vermelden, en dan een correctie moet aanbrengen om toch tot een min of meer gelijk verdeeld beeld te komen?

Eerst nog dit: ik heb een afschuwelijk geheugen en het stemt me bijna panisch bij deze herinneringsoefening te moeten vaststellen hoe weinig ik me van die drie reizen, ook van de recentste, voor de geest kan halen. Ik heb het allemaal meegemaakt, ik heb al die gesprekken gevoerd, ik heb al die landschappen gezien en afstanden afgelegd – en ik kan mij er nauwelijks iets van herinneren. Je zou je op den duur afvragen waarom je dan wel reist.

Daar staat tegenover dat ik, zo herinner ik me dan weer wel, nadat ik van die eerste reis was thuisgekomen, mij het hele traject nog voor de geest kon halen. Bocht na bocht, lange rechte stuk na lange rechte stuk, helling na helling kon ik mij herinneren, zodat ik met mijn geestesoog de hele reis opnieuw kon maken, uiteraard in een sterk versneld tempo. Dat vermogen is volledig weg. (Waar is het naartoe?)

De herinneringen zijn vervaagd. Hier en daar moeten er foto’s zijn, en van de tweede en derde reis zijn er zeker notities – maar waar vind ik die allemaal terug? Het is dramatisch, of zo voel ik het toch aan, hoe ik er maar niet in slaag het verleden vast te houden.

Maar dat was niet de vraag. De vraag was hoe het komt dat ik gemakkelijker begin over de negatieve dan over de positieve herinneringen. Het antwoord zou eenvoudig kunnen zijn. Je maakt zo’n reis niet om negatieve ervaringen op te doen. Toch doen ze zich voor. En als ze zich voordoen, maken ze een diepere indruk – omdat je ze nu eenmaal niet verwacht. Zoiets moet het zijn.

Maar het kan ook met karakter te maken hebben. Ik verweet mijn moeder zaliger dat ze enkel oog had voor het negatieve. Het glas was altijd half leeg, en minder dan half leeg. Misschien – dat moet ik zeker niet uitsluiten – heb ik wel iets van die neiging van haar overgeërfd. Ik ben mij daar al langer van bewust. Daarom wellicht dat ik, op allerlei manieren, veel van de werkelijkheid die ik ervaar en de dingen die ik meemaak probeer vast te leggen – waarbij ik mezelf als stelregel voorhoud om ook, en eigenlijk steeds meer vooral, aandacht aan het positieve te schenken.