woensdag 6 augustus 2014

mijn woordenboek 391



ATOOMBOM

Als ik een verhandeling zou moeten schrijven over werkelijkheid en fictie, zou ik het allicht over de atoombom hebben. De atoombom is voor mijn generatie – denk ik, als ik vanuit mijn ervaring en aanvoelen mag en kan generaliseren – een in hoge mate fictieve realiteit. Ik ben van 1961 en mij bewust van het paradoxaal karakter van de samenvoeging fictieve realiteit. We hebben hier te maken met een oxymoron. We weten dat hij er is, maar hij bestaat toch ook in hoge mate niet.

Er zijn er ooit een paar ontploft. Vandaag dag op dag 69 jaar geleden: 6 augustus 1945. Dat wordt elk jaar herdacht met een gongslag. De gevolgen waren verschrikkelijk. Er bestaan zwart-witbeelden van. Het verhakkelde staal van wat ooit een toren was, te midden van vele vierkante kilometers omvattende kaalslag. Verhakkelde overlevers. Maar van de verre en diepe gevolgen op de langere termijn kregen we al veel minder te zien. Ook die onzichtbare en onderhuidse impact maakt deel uit van de realiteit van een atoombom.

Japan gaf zich over. De oorlog was voorbij.

Daarna waren er de testen. Nucleaire testen op verre eilanden met exotische namen. De Bikini-eilanden. Die naam doet nu vooral aan ontharing en zonnecrème denken. De bikinilijn. Een andere soort van ontharing dan deze die het gevolg is van kanker en huidziekte.

Neen, de atoombom was niet écht een realiteit. Er kwam vertekening. Zoals steeds wanneer de mens moet omgaan met iets wat te groot is voor zijn begripsvermogen, ontstaan er verhalen. En verhalen vertekenen. Ik denk onder andere aan de tekenverhalen die ik las. Marc Sleen speelde graag met de actualiteit. De Koude Oorlog is dan ook in ‘De avonturen van Nero & Co’ meermaals een onderwerp. Een verhaal als De X-bom, een van mijn favorieten, speelt in op het gevaar van de proliferatie van atoomwapens. Maar door het ludieke karakter ervan lijkt die dreiging te worden geminimaliseerd.
Wannneer de X-bom ontploft, blijken de hoofden van de omstanders van plaats te zijn gewisseld. Petoetjes hoofd staat op het lichaam van Madame Pheip, de veel te grote kop van Nero is nu terug te vinden op de kleine romp van Adhemar, en diens hoofd staat op het lichaam van Petatje. Het zeer jeugdige genie Adhemar is overigens verantwoordelijk voor de fout die in de bom geslopen is, als ik mij goed herinner. Want het is natuurlijk helemaal niet de bedoeling dat een explosie een dergelijke uitwerking heeft. Overigens, maar dat terzijde, geheel en al, rijst er een identiteitsprobleem: wie moet nu met Nero worden aangesproken? De romp of het hoofd op de verkeerde romp?

Dit soort verhalen, uiteraard op jeugdige leeftijd gretig geconsumeerd, heeft tot de fictionalisering van de atoomdreiging bijgedragen. ’t Was iets dat je nauwelijks au sérieux kon nemen. Maar natuurlijk speelde ook de onmogelijkheid mee om zoiets als mens hoe dan ook au sérieux te nemen. Je kunt nu eenmaal niet leven met het besef dat we in staat zijn om onze planeet meerdere malen te vernietigen. Meerdere malen? Nuja, één keer zal al volstaan zeker? De irrealiteit van dat besef contamineert het werkelijkheidsgehalte van de bommen an sich. Dat ze ergens opgeslagen liggen. Dat een druk op de knop volstaat. Dat de gebruiksaanwijzing verloren gaat. Dat een gek of een zatlap of een suïcidale hypochonder onder diegenen die erover waken zijn gang zou kunnen gaan. Dat die tuigen gedoemd zijn om te desintegreren, af te brokkelen, te roesten en zo alsnog hun dodelijke lading prijs te geven.

Een mens kan daar allemaal niet aan denken. Hij leest liever leuke stripverhalen.

Ik heb nooit meegestapt in de grote antirakettenbetogingen. Ik weet eigenlijk niet waarom. Misschien was ik nog net iets te jong maar dat denk ik eigenlijk niet. Misschien kende ik geen vrienden die meestapten. Misschien moest ik voetballen die dag.

Dat is natuurlijk in hoge mate onverantwoord en niet iets om trots op te zijn. Maar had het iets veranderd? Had het zoden aan de dijk geplaatst, indien ik zou meegestapt hebben? Had het iets aan het maar al te reële besef kunnen verhelpen van het gevaar, dat er nu steeds nadrukkelijker is, dat die tuigen in handen vallen van primitieve fundamentalisten – want dat kan toch welhaast niet anders, als je ziet hoe de wereld nu in elkaar blijkt te zitten? Zou het iets veranderen aan de wending die de geschiedenis vandaag neemt, namelijk dat we, voorzien van zogenaamd geavanceerde  technologieën, volop naar de middeleeuwen aan het terugkeren zijn?

Want ergens liggen die tuigen nog, natuurlijk. Niet één of drie of zeventien, maar vele duizenden. Het is opvallend stil. Er wordt weinig over gezegd. Maar het is helaas geen fictie. Een mens zou van minder niet meer weten waar zijn hoofd staat.