maandag 20 oktober 2014

zomer veertien 57



19 augustus – dinsdag / Visart

(…) vannacht voor mijn tv gaan zitten: de lus van Ter Zake en daarna een sympathiek kookprogramma op La Une van de RTBf. Le Gars et le Chef is een combinatie van Jamie en Dagelijkse Kost. Opvallend daar is toch wel meteen de nadruk op het Belgische, op het patriottische af. Zo werden de cuberdons van Léopold voorgesteld, vestigingsplaats Wemmel. Er zitten 21 cuberdons in een zakje, een verwijzing naar de nationale feestdag! Dat soort unionisme is totaal verdwenen van de Vlaamse televisie.

(…)

De laatste vier alinea’s van hoofdstuk 12 van Tsjip: dat zijn de passages waarvoor ik Elsschot lees en graag lees. ‘Ik weet niet wat het is, maar ik heb een gevoel alsof ik voor een grote gebeurtenis sta, voor iets als een kentering in mijn leven en ik denk terug aan mijn ouders, die dood zijn.’ Die laatste toevoeging, ‘die dood zijn’, doet het hem. Daar gaat het om met die hele kentering. De dood is aanwezig. Frans Laarmans, zo heet de hoofdpersoon van Tsjip in wie wij toch heel wat van Willem Elsschot, pardon, Alfons De Ridder herkennen, wijdt na deze zin enkele gedachten aan wat het betekent om als ouder tot de vaststelling te komen dat je lied bijna is uitgezongen: je houdt, eigenlijk, op met ouder te zijn als je kinderen zijn uitgevlogen. Daarna ben je alleen nog maar ouder in de zin van: een hogere leeftijd bereikt hebben en dus dichter bij het sterven staan. Bij een dergelijke gedachte past een typisch-onderkoelde Elsschotiaanse formulering waarin psychologie en economie met elkaar worden vermengd (wat niet hoeft te verbazen van iemand die met zijn ene been in de literatuur en met het andere been in de zakenwereld stond, erger nog, de advertentiewereld): ‘een gezin heeft zijn groei en zijn verval, als elke onderneming’. ‘Op ’t ogenblik,’ vertelt Elsschot/Frans, ‘loopt alles nog goed. Ik breng het geld in huis en mijn vrouw verdeelt het in de vorm van voedsel en wat er verder nodig is om in ’t leven te blijven en er als mensen uit te zien.’ De doelstellingen zijn gering (en toch ook weer niet): overleven en waardigheid. Maar dan volgt de vaststelling waar het hier om gaat: de kinderen vliegen uit en er valt ‘niets meer te beheren’. En de schrijver besluit: ‘ik druk de hand van mijn vrouw vaster in de mijne’. Aangezien er een bladzijde eerder staat dat ‘iets in haar houding (…) duidelijk zegt dat zij mij nog slechts ondergaat ter wille van de kinderen’, weten we dat de liefde tussen die twee al lang is omgebogen naar een vorm van mededogen en solidariteit, en dat in die handdruk enkel nog uitzichtloosheid en wanhoop rusten.

(…)

(…)