zaterdag 20 december 2014

microficties 18



Olivetti

De jaren zijn voorbijgegaan. Niet eens het ene na het andere maar veeleer allemaal tegelijk, het leek wel een compacte tijdsbundel. Mijn herinneringen zijn als een ei, met een sschaal hard als marmer, als glanzend staal dat me verblindt telkens ik achteromkijk om me ervan te vergewissen dat ik een leven heb geleid vol episodes, decors, partners en nevenpersonages, zoals in de films of feuilletons die ik op mijn flatscreen bekijk wanneer ik thuiskom, waarbij ik de indruk heb dat ik de beelden zie waar ik tastend naar reik telkens ik de bodem van de vodkafles heb bereikt.

– Ik ben getrouwd.

Nu is het alsof ik dat altijd geweest ben. Ik ben als echtgenoot geboren, zoals anderen als eenoog het levenslicht zien, of met een bijzondere gave voor schaken ter wereld komen, of voor langlaufen. Als ik geen kinderen heb, dan is het omdat ik geboren ben zonder nakomelingschap. Neen, ik ben als chirurg geboren, het kan niet anders of ik voerde al overbruggingen uit toen ik nog in de buik van mijn moeder zat, al in de eerste maanden van haar zwangerschap, terwijl ze, ondanks haar misselijkheid, testamenten zat uit te tikken op een ravenzwarte Olivetti, in een studeerkamertje dat zo intiem was als het sanitair, voor rekening van een notaris die zo oud was dat hij drie maanden voordat ik ter wereld kwam van uitputting stierf. Ik zal doorgaan met opereren tot mijn dood, en als ze me in het ziekenhuis niet meer moeten hebben, huur ik een operatiekamer in een privéhospitaal om overbruggingen aan te brengen bij patiënten die ik geronseld heb op het internet.

’s Morgens heb ik een kleverige mond. Onder de douche drink ik water van de kraan als een gedeshydrateerde hond. Om mezelf slechts in een waas te hoeven zien, scheer ik me zonder mijn bril op. Voor ontbijt eet ik enkele stukken fruit. Mijn vrouw schilt ze voor me terwijl ze me vertelt dat er in de platenuitgeverij waar ze het operalabel dirigeert steeds valser wordt gezongen.

– Tenzij mijn vijftigjarige oren het geluid vervormen.

Vooraleer naar het ziekenhuis te vertrekken, schuif ik haar zonder iets te zeggen onderhands de kaart van een bevriende neus-, keel- en oorarts toe.

– We zullen het er vanavond nog eens over hebben.

Dat is de enige zin die ik tot haar spreek. ’s Avonds heb ik het te druk met me te bezatten voor de buis om mijn stembanden nog te gebruiken om enkele van de woorden uit te spreken die ik in de steegjes van mijn hersenen heb aangetroffen als rondslenterende hoeren.

Régis Jauffret, Microfictions, 673-674 – mijn vertaling