donderdag 11 december 2014

mijn woordenboek 399



ATYPISCH

Er schuilt iets pervers in de voetstoots aangenomen gemeenplaats dat de uitzondering de regel bevestigt. Het systeem recupereert de afwijking en maakt hem (of haar?) op die manier onschadelijk. Het excentrieke wordt geneutraliseerd, het abnormale genormaliseerd. Neen, het omgekeerde hoort waar te zijn: dat de uitzondering de regel ter discussie stelt, doet wankelen, ondermijnt. En uiteindelijk: dat de uitzondering leidt tot een bijstelling van de regel en dus tot een nieuwe regel. Die op zijn beurt nieuwe uitzonderingen zal genereren.

De stelling dat de uitzondering de regel bevestigt is ironisch. Of cynisch. Wie er zich op beroept, meent het niet. Eigenlijk wil de regelaanhorige, systeembevestigende gebruiker van de stelling zeggen: de uitzondering bevestigt de regel voor zover de uitzondering in die bevestiging meteen ook wordt opgeheven.

Wie zegt dat de uitzondering de regel bevestigt, tolereert in het beste geval de afwijking, maar ’t is een geval van repressieve tolerantie. In werkelijkheid wil het systeem helemaal geen uitzonderingen toestaan. Het staat enkel zichzelf toe.

Maar zo werkt het niet, natuurlijk. Elk systeem heeft, omdat het nu eenmaal nooit samenvalt met het Al, zijn uitwendigheid. Die bestaan uit andere systemen, waarvoor het eigen systeem dan weer een uitwendigheid is. Elk systeem, dat dus geen uitzonderingen duldt (anders zou het geen systeem zijn), is zelf een uitzondering. Dat kan het maar beter onderkennen. De uitwendigheid bestaat onder meer ook uit omstandigheden en die kunnen, daar zijn het omstandigheden voor, veranderen. Een gezond en krachtig systeem is er een dat daarop kan inspelen, of beter nog, anticiperen.

Daarom moet het systeem altijd tot veranderen bereid zijn. Enkel progressieve systemen zijn levensvatbaar. Een systeem dat enkel gericht is op de eigen bestendiging is ten dode opgeschreven want het houdt geen rekening met de altijd wisselvallige omstandigheden. Een systeem dat zich gedraagt alsof het Alles is, is uiteindelijk Niets.

Het juiste systeem voorziet met andere woorden altijd ook in de mechanismen van zijn eigen ondergraving. Het is onvermijdelijk dat de norm voor het typische wordt uitgeschreven, aangeleerd en opgelegd. Maar deze norm moet altijd ook ruimte laten voor het atypische. Hij moet zich bewust zijn van zijn eigen voorlopigheid. Anders kan het systeem waar die norm voor staat niet ademen. Een systeem dat niet ademt, dat impermeabel is, dat niet in een osmotische relatie met zijn omgeving staat, is niet levensvatbaar.

Dát is vooruitgang.

Totalitarismen zijn altijd eindig. Totalitarisme is een inherent contradictorische notie. Onvolledigheid is de norm. En op die norm valt  géén uitzondering toe te staan.