vrijdag 12 december 2014

On the Road in Beatland


In 2006 ondernam Frank Albers een reis in het spoor van Jack Kerouac en hij schreef daarover het boek Beatland. Het was toen precies vijftig jaar geleden dat de Amerikaanse auteur zijn alter ego Sal Paradise, het hoofdpersonage van On the Road, een schier eindeloze tocht dwars door de Verenigde Staten had laten maken.

De roman On the Road  was in die halve eeuw uitgegroeid tot een van de cruciale documenten van de zogenaamde beat generation. On the Road, zo legt Albers uit, was geschreven volgens een weloverwogen improvisatorisch procedé: in één geut, associërend, zonder al te veel voorbedachte rade met betrekking tot de compositie van het geheel. ‘We zien wel waar we uitkomen,’ moet Kerouac gedacht hebben en door zo te schrijven leek hij zijn reis nog eens over te doen want doel en bestemming van Sal Paradises zwerftocht zijn toch ook niet altijd even helder – om het nu maar eens met enige welwillendheid te stellen.

Ik las Op weg (Nederlandse vertaling John Vandenbergh) op mijn 52ste en dat is natuurlijk veel te laat. Deze roman gaat over adolescenten, of dan toch in elk geval nog niet echt volwassen jongvolwassenen, die, niet gehinderd door morele scrupules, een bestemming zoeken in een bestaan dat zij als zinloos ervaren. Zij improviseren de dagen aan elkaar, genieten van wat zij op hun weg aantreffen, vermijden het onaangename, en lijken nog net beschaafd genoeg om niet al te véél brokken te maken. Uit de notities van Albers valt op te maken dat Kerouac zeker geen heilige was. Met name vrouwonvriendelijkheid mag hem in elk geval worden aangewreven. Albers voorziet in dat verband de schone kunne van de titulatuur ‘neukdozen’. Gezien vanuit het perspectief van Kerouacs hoofdpersonage. Toch geniet Kerouacs roman nu al bijna zes decennia van een hoge status; talrijk zijn de libertijnen en hippieachtigen die zich erdoor lieten inspireren. Maar hij fungeerde toch vooral als een bijbel van de m’enfoutistische oervariant van de rock-‘n-roll: lederen jekkers en vetkuiven en veel be-pop-a-loola, met als keerzijde van de medaille de schijnbaar onvermijdelijke ongewenste zwangerschappen, een te groot verbruik  van allerhande schadelijke stoffen, in armtierigheid en uitzichtloze sleur wegzakkende huishoudens (krulspelden, Budweiser, met een sigaret in de bek aan de strijkplank, televisietoestel, jengelend kind – en dat alles in een veel te klein appartement).

On the Road lijkt een ontsnappingsroute uit dat soort leven uit te stippelen en voor te schrijven. Vandaar allicht dat dit boek steeds nieuwe generaties is blijven aanspreken. Bij mij was het onder de radar gepasseerd en het was een vriend die mij erop wees dat ik deze omissie moest ongedaan maken.

Ik heb het boek met gemengde gevoelens en matig plezier gelezen. Ja, ik kon wel genieten van de flow waarin het geschreven is, van Sals merkwaardige en toch weer niet zo uitzonderlijke lotgevallen, en van de sound en de couleur locale die zo goed past bij wat ik ken uit de geschiedenis van de vroege rockmuziek en uit de nog grotendeels zwart-witte Amerikaanse fotografie: Robert Frank, William Eggleston, Garry Winogrand. Van zwart-wit gesproken, On the Road is een uitermate blank boek.

En dan is er nu Beatland. Frank Albers biedt niet alleen lezenswaardige secundaire literatuur over de schrijver Kerouac en diens roman, zijn boek is zelf ook een reisverhaal aangezien Albers het de moeite waard vond verslag uit te brengen van zijn reis.

De moeite waard, zeg ik uitdrukkelijk – omdat het niet evident is. Het is al bij al toch ook weer niet zo’n bijzondere reis – Albers doet niet eens zijn best om er iets bijzonders van te maken. Hij dwarst in een luchtgekoeld busje het Noord-Amerikaanse continent, van New York via Chicago en Denver tot in San Francisco; hij zoekt naar aanknopingspunten met zijn onderwerp; hij beschrijft wat hij ziet en wat hij daarbij voelt. Het vreemde is dat je door dit boek te lezen absoluut geen zin krijgt om deze reis zelf ook eens aan te vatten. Integendeel, het lijkt me de beste ontrading voor lieden die het romantische idee koesteren om ook eens de Verenigde Staten te doorkruisen. Albers heeft in de landschappen vooral oog voor de monotonie, en hij lijkt een speciaal zintuig te hebben voor verval en troosteloosheid. Hij beschrijft de inmiddels vergane glorie van een land dat op het ogenblik dat Kerouac zijn reis maakte op het punt stond de hele wereld op sleeptouw te nemen met een ideologie van voorspoed, vooruitgang en technologische voortvarendheid, en dat daarenboven op cultureel gebied de bakens uitzette. Daar blijft niet veel van over – en de situatie van eind 2014 lijkt sinds 2006 alleen maar te zijn verergerd want de crisis van 2008 heeft daar brokken gemaakt. Komt daarbij dat Albers nauwelijks verbloemt dat hij zich op zijn reis behoorlijk eenzaam voelt, dat hij niet bepaald veel chance heeft met zijn ontmoetingen, dat hij ten prooi valt aan heimwee, dat een behoorlijk aantal geplande activiteiten of ontmoetingen tegenvallen of op een ontgoocheling uitdraaien, dat hij maar weinig aanknopingspunten met zijn onderwerp aantreft (de meeste plekken zijn onherroepelijk veranderd of verdwenen), dat hij niet bepaald veel sympathie voor het land weet op te brengen en dat hij last heeft van de hitte. Als hij dan eens steil achterover valt van een landschap, vooral in de Rocky Mountains, dan is hij niet bij machte daarvan te genieten. Integendeel, hij slaat op de vlucht voor de onbevattelijke, overweldigende, onmenselijke schoonheid:

In Bryce Canyon is het nog moeilijker dan in de Rockies om te begrijpen en te aanvaarden dat niets van deze overrompelende schoonheid ooit is gewild, gepland, bedacht, gemaakt. Alles wat ik zie straalt een verdachte onverschilligheid uit.

Ik vlucht.

Albers beschrijft goed, maar het zijn telkens als het ware negatieve beschrijvingen, beschrijvingen in negatief: hij beschrijft wat er niet meer is. Het doet mij denken aan de plek die op het behang zichtbaar blijft als je er de lijst die er lang heeft gehangen hebt verwijderd. Ik geef een voorbeeld om dat duidelijk te maken:

‘The old bus station?’ herhaalt de ene mijn vraag. Hij krabt achter zijn oor en kijkt zijn maat vragend aan, draait zich om, kijkt naar links, dan naar rechts – alsof het busstation in zijn geheugen van de ene kant van de stad naar de andere verspringt. Na enig overleg weten ze het weer: waar nu die dierenvoedingszaak zit, dat was vroeger het busstation. Ze wijzen me de weg naar de dierenvoedingszaak. Aan een kruispunt van twee brede, lege lanen ligt inderdaad een laag, crèmekleurig gebouw waar ‘petfood’ op de gevel staat. De winkel is gesloten, lunchpauze wellicht. Aan dit allerbanaalste kruispunt nam Sal de bus naar LA, tijdens de rit ontmoette hij Terry – hier begon een van de meest romantische busritten uit de twintigste-eeuwse Amerikaanse literatuur. Maar geen spoor daarvan. Geen bord, geen aandenken, niets. Petfood!

(Zei ik dat Albers goed schreef? Ja, en ik blijf daarbij want ik vond zijn boek meeslepend en dat kan een boek niet zijn als het niet goed geschreven is, maar ik stel bij het overtikken van dit citaat toch vast dat hij hier in de knoop lag met zijn werkwoordkeuze.)

Kerouac en Albers: ik reisde de voorbije maanden in mijn hoofd door Amerika. Dank je, Tijs!