zaterdag 7 maart 2015

los ingeslagen 203

Hoe de dingen in elkaar verwikkeld raken.

Op een online krant verschijnt een artikel, aanbevolen door meerdere Facebookvrienden, die zich dus op de een of andere manier betrokken weten met wat er in het artikel staat: ‘Onderzoek linkt fijnstof aan autisme’. Je hoeft het artikel niet te lezen om te weten wat erin staat. Dat is al zo gemakkelijk.

Dan speelt diezelfde grabbelton, Facebook, mij een gedicht door van Remco Campert, ‘Het licht van mijn leven’. Ik weet niet of Campert autistische trekken heeft – maar ik vermoed van wel omdat ik ervan overtuigd ben dat alle dichters dat in zekere mate hebben. Maar het dichtersautisme is een paradoxale, of omgekeerde, variant: dichters vertonen het symptoom in hun obstinate vermogen om de dingen nu net niet letterlijk op te vatten en verbanden te leggen die er op zich niet zijn. In het gedicht van Campert tref ik de volgende regels aan, de oude dichter blikt vooruit op het moment van zijn dood:

waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,

Dat fijnstof kennen we, het is de vorm van vervuiling waarvan in het artikel sprake is. Maar je kunt het ook anders lezen, dan wordt het die sprankeling, die kerstsfeerachtige glinstering van kleine blinkertjes die zich op de dingen afzet en er een glans aan verleent, het sterrenstof dat de dichter inspireert en van hem een god maakt van kleine dingen.

En dan lees ik de volgende regels ánders, en komt er weemoed naar boven:

waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag

De vooraf beschreven dood valt samen met de herinnering aan een ooit door een fijnstofglinster opgewekt verlangen: hier lezen we over de weemoed van de ouder wordende man die wéét dat hij iets nooit zal kunnen krijgen. In een gedicht over zijn nakende dood heft hij die weemoed op tot iets dat de vervulling van dat verlangen, mocht die er ooit zijn geweest, ver overstijgt. Dat overstijgen valt samen met de zweefvlucht die de stervende in zijn gedicht boven zijn stad maakt.

Dát soort gedicht is het wellicht waarover Hugo Claus het had in een door Hugo Camps in 1986 afgenomen interview (opgenomen in de bundel In de ogen, p. 16-17):

Soms ook breken bepaalde ontroeringen pas veel later op. Ik herinner me nu plots weer een tafereel van twaalf jaar geleden in de metro van Parijs. Ik stond bij de ingang, vijf meter van een meisje af. Ik was toen nog slank en mooi en ze kijkt me aan. We doen samen een kleine beweging naar elkaar toe en ik streel haar arm. Dan moet ik weg en haar blik vulde zich ineens met de grootste waterlanders. Ik heb daar, vreemd genoeg, nooit iets over geschreven. Maar misschien schrijf ik op mijn 82ste nog een gedicht ‘In de metro’.

Het gedicht ‘Het licht van mijn leven’ is het titelgedicht van een bundel die verscheen in het jaar dat Campert 85 werd. Een foto van het typoscript toont dat hij het schreef toen hij 80 was.