donderdag 2 april 2015

& 8


GAMMA

Een geur van vers zaagsel en terpentijn komt me toegewaaid. Eigenaardig, je zou het in een peutertuin niet verwachten. Maar er is iets vreemds aan de hand. Mijn vriendjes zijn groot als grote mensen. En vreemd uitgedost vooral. De ene, een ongeschoren man van een jaar of vijfenveertig, draagt een rode pingpongbalneus op zijn neus; een andere, een uit de kluiten gewassen vijftiger met bouwvakkerskarkas, heeft een wit-rood gestreepte gebreide muts met een blauwe bol op. Die met lintjes onder zijn kin is vastgebonden.

We spelen met de blokken. Op de achtergrond hoor ik kassageluiden, we bevinden ons in de opvang van een supermarkt. Zoiets. Er zijn nog kind-volwassenen. Ze puzzelen, kleuren, kijken in een boek. Een heeft het in zijn broek gedaan, wordt verschoond.

In de hoek maken twee loodgieters ruzie, het gaat er stevig aan toe. Een komisch gezicht toch, die twee reuzenpeuters met grijze werkplunje en een zelfgerolde sigaret in hun mondhoek. Er vallen klappen. De juf moet erbij komen.

De juf? Waar is de juf?

Ik hoor vrolijke stemmen op de achtergrond. Iets wordt aangeprezen: ‘Ook dertig procent korting op alle verf artikelen!’ De verwrongen Samson-stem maakt mij wee, wakker ook.

Ik schrik wakker. Schrikken is het woord. ‘Doe-het-zelvers doen het met Gamma’, schettert de wekkerradio. Het nieuws van zeven uur komt eraan. Ik sta op, in de werkelijkheid. Vooralsnog niet in een peutertuin, zoals ik droomde. Maar het scheelt niet veel, blijkbaar.

Verschenen in De Standaard van 30 maart 1995