dinsdag 26 mei 2015

los ingeslagen 228



(19 oktober 2001)

Een vlucht duiven stijgt op in opperste verwarring. Dan vinden al die individuen elkaar en verenigen zich in een perfect gecoördineerde glijvlucht. Dan opeens, zonder duidelijke aanleiding, zwenkt de formatie: de vlucht maakt een scherpe bocht. En uit die groep, als door een middelpuntvliedende kracht aangedreven, bevrijdt een klein zangvogeltje zich: op en neer golvend, en tevoren door mij niet opgemerkt, zet het zijn kaarsrechte vliegroute voort. Onverstoord.

Of deze. De hond is weer eens achtergebleven. Druk met snuffelen bezig. Laat ze maar, ze doet het graag. Het houdt haar jong. Maar dan wordt de afstand te groot, groter dan het gezichtsveld. Ik fluit, zoals tussen ons is overeengekomen, tweemaal, kort na elkaar. Daar komt ze al aangelopen. Eerst wat suffig maar dan, wanneer ze mij terugziet, op een draf (soms gaat ze over tot galop maar niet vandaag). Ze loopt en loopt en ik maak mij al klaar om haar een aai te schenken… – tot ze stopt, opeens, bijna met een slip. Haar olfactorische factorij draait alweer, buiten haar wil en instinctieve hang naar affectie om, op volle toeren. Neus tegen de grond wendt ze zich van me af. Ik stap maar weer voort, tot alweer de afstand tussen mij en haar te groot is geworden. Waarop, enzovoort.

Dit soort patronen: dat vind ik rázend interessant!

*

Opnieuw dat gevoel, nu anderen mijn Ryckevelde-notities aan het lezen zijn: dat die teksten opeens van karakter veranderen, veel béter worden ook… Alsof ze maar tot leven komen wanneer ze iemand anders onder ogen komen.