donderdag 11 juni 2015

op verhaal 55




Solo 2

‘Ach, wat zou ik u nog kunnen vertellen? Het is aangenaam dat ge mij eens in de twee weken komt vragen om over mijn kinderjaren te vertellen. Maar herinner ik mij genoeg? Ik val in herhaling met mijn verhalen, ik weet het.’

Doe maar moeder, vertel maar. Ik zal het u wel zeggen als ge in herhaling valt.

‘Mijn vader was van 1882. Hij werd 84. Zeven jaar overleefde hij mijn moeder. Zij was in 1959 gestorven. Dat was in het jaar na de Expo. Compleet versleten – maar wat wilt ge, met dertien kinderen en zo’n man. Van welk jaar zijt gij? Van ’61? Dan hebt ge mijn vader, uw grootvader, toch nog gekend? Neen? Nu ja, het waren boeren. Of neen, het waren geen boeren. Zij verbouwden vlas, dat is iets anders. Vlassers waren meer dan boeren. Mijn vader had een vlasbedrijf, een eigen vlasbedrijf. Mijn ouders zijn getrouwd voor de Eerste Wereldoorlog en waren dus al oude mensen toen ze mij erbij kregen. Tijdens de oorlog is mijn vader vijf jaar van huis weggeweest. Hij moest de forten rond Antwerpen helpen verdedigen. Daar is niet veel van in huis gekomen, hij kwam in Nederland terecht als vluchteling. Ge kunt u voorstellen hoe hard mijn moeder heeft moeten werken. Ze was zwanger toen hij vertrok. Dat kind is meteen gestorven. Misschien maar goed ook. Van de dertien kinderen zijn er vijf doodgegaan. Hij heeft dat kind nooit gezien. Hij had er al vier toen hij vertrok.

Ik ben van ’29. Ik was de laatste. Ge weet hoe dat gaat: mijn moeder peinsde dat ze in haar jaren was. Dat zei men toen zo, hé. Ik was een achterkomer. Daardoor heb ik eigenlijk nooit ouders gehad, alleen grootouders. Mijn oudste zus, het eerste kind, was 21 jaar ouder en was meer een moeder voor mij dan mijn moeder. Zij stond op trouwen toen ik geboren werd. Haar huwelijk werd daarvoor uitgesteld. Dat dat niet naar haar zin was, heb ik mijn hele leven moeten horen. Plezant, hé? Moet ge niet nog een tas koffie hebben?’

Neen, moeder, uw koffie is zo slap als theewater en ze smaakt naar niets. En overigens, ge zijt in hetzelfde jaar geboren als Hugo Claus, Graham Hill, Martin Luther King, Yasser Arafat, Jacques Brel en Mies Bouwman. En, niet te vergeten, Herman Le Compte, die geen duizend jaar is geworden.

‘Bij ons thuis mocht er niet gelezen worden, we moesten werken! Lezen stond niet hoog aangeschreven. Ook moeder vond dat tijdverlies. Hoewel, ze las zo graag. Ik heb haar overdag dikwijls op de trap zien zitten lezen. Mocht vader het hebben gezien… Hij was een echte slavendrijver. Zelfs als ik kousen zat te stoppen, vroeg hij wat ik daar nu weer zat te doen. Moeder las de boeken die ik uit de bibliotheek voor mezelf meebracht. Jeugdboeken. Het was de bibliotheek van de nonnenschool, het waren dus zeker geen gevaarlijke boeken. Zelf las ik 's avonds: onder de lakens met een zaklampje. Of wilt ge een aperitiefke? Een portootje?’

Neen moeder, de porto die ge schenkt is de goedkoopste die ge tijdens uw strooptochten in de Lidl kunt vinden. Het is suiker met kleur- en smaakstof en sulfiet.

‘Als kind moesten we mee de koeien helpen melken. En bij de vlasoogst moesten we roten, drogen, zwingelen... ‘s Morgens vroeg en ook na schooltijd. Nu zouden ze dat kinderarbeid noemen. Het was hollen naar school om op tijd te komen want als we te laat kwamen moesten we in de hoek staan!

Ik gruwelde van het vlas. Ik had er een hekel aan. In de zomer moesten we het gerote vlas keren. Geroot vlas is vlas dat in water heeft gelegen om de lemen eraf te weken. Het stinkt. Lemen branden goed en werden dan ook gebruikt om het vuur aan te maken. Het vlas werd, om het te roten, in bussels samengebonden. Die bussels werden in de Leie neergelaten. Nadat ze weer waren opgehaald, moesten wij die touwen losmaken en het vlas openleggen. De mannen zetten het dan rechtop, in kapellekes, zodat het kon drogen. Na een dag of twee, drie werden die dan ook gekeerd. Na het werk in het vlas moest ik vlug naar school lopen, waar ik in de hoek vloog als ik te laat kwam. Ook in de winter was er werk. Het gerote vlas moest worden gezwingeld. Dat is: het breken van de lemen zodat de vezels vrijkomen. Wij moesten dan die vlasvezels in een bak leggen. Een deel met de top langs hier en dan daarbovenop een deel met de top langs daar. Dan kwamen de mannen om het vlas samen te binden. Dat was mannenwerk omdat er veel kracht aan te pas kwam. Neem dan toch tenminste een pintje.’

Neen moeder, uw Cara-blikskes van de Colruyt, die lust ik ook niet. En voor de middag drink ik nooit, dat weet ge toch.