zaterdag 18 juli 2015

los ingeslagen 244


6 november 2001


‘Begeesterende mensen zijn […] zelf begeesterde mensen die datgene wat hen interesseert niet als middel gebruiken om iets anders te bereiken (een goede opvoeding bij hun kinderen of leerlingen), maar die zelf diep in bepaalde zaken geïnteresseerd zijn. Waarom kan de diepste invloed op een ander zich niet rechtstreeks en bewust uitwerken? Omdat wat het meest fascineert, de oprechte interesse voor een zaak is en de overgave eraan, ongeacht de eventuele goede consequenties.’ (Herman De Dijn, Geluksmachines in context, 173)

Denk aan je ‘theorie’ dat esthetische oordelen altijd worden beïnvloed, om niet te zeggen bepaald, door mensen naar wie je opkijkt. En naar wie kijk je op? Inderdaad, naar mensen die ‘begeesteren’, die inspireren. Het hoogste goed is: dat wat inspireert, wat moed schenkt om voort te doen. En dat inspireren gebeurt altijd via iets uitwendigs, via iets interessants. Wat is ‘interessant’? Datgene wat door de begeesterde omgang ermee van iemand die door zijn begeestering inspireert interessant wordt gemaakt. A la limite speelt het inhoudelijke hier zelfs geen rol. Zelfs het triviale wordt interessant met een saus van enthousiasme.

Je zou kunnen gewagen van een formalisme: waarover het gaat, doet er niet zo toe, als het maar interessant is. (En de houding die bij dit formalisme past, is estheticisme.) Net zo is het met De Dijns theorie over rituelen en échte waarden. Wat die échte waarde écht behelzen, blijft à la limite altijd enigszins arbitrair – op den duur draait het méér om die rituelen, waaraan we ons dienen vast te klampen om niet in de leegte te storten (waarin we al linea recta zouden zijn terechtgekomen als we géén ‘chance’ zouden hebben gehad). Achter het hoekje van dit strenge conservatisme schuilt altijd een mogelijkheid om de zinledigheid te overzien. En het feit dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de bedenker van deze theorie zich daarvan niet heeft vergewist, doet aan de mogelijkheid van een hidden agenda denken. Of dan toch van een cynisch ‘enthousiasme’, dat de herinnering opwekt aan die rondborstige priesters van weleer, die tegen beter weten in de goegemeente bleven vergasten op de weldaden van de catechismus.

En dan is er nog de bedenking dat conservatisme het voorrecht is van de rijken, van de chanceards. Wat zou De Dijn verkondigen als hij géén chance zou hebben, als hij gehandicapt zou zijn, niet welstellend, niet verstandig, niet gezond, niet welbespraakt en niet in de positie die hem toelaat te zeggen wat hij te zeggen heeft? Zijn filosofie van berusting en vertrouwen in de genade is een luxefilosofie.