maandag 28 december 2015

vierenvijftig 78

21 december 2015

maandag

In 2016 ga ik afkicken van mijn nieuwsverslaving. Ik ben al goed bezig want tegenwoordig haak ik, bij het bekijken van het televisiejournaal, steeds vaker af na het eerste item – dat ik nog altijd bekijk om, mocht er dan toch iets gebeurd zijn dat zelfs de VRT-nieuwsredactie belangrijker lijkt dan de eigen huis-, tuin- en keukenbesognes, alvast dát mee te pikken. Maar helaas, ook vandaag lijkt er nergens ter wereld iets belangwekkenders te zijn gebeurd dan de huiszoekingen in Brussel gisterenavond waarbij drie personen zouden zijn opgepikt die ‘iets met de aanslagen in Parijs te maken zouden hebben gehad’. Wat precies, wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt, het enige wat we weten is dat de plegers vlak voor hun daden deze drie zouden hebben opgebeld. Nu goed, op zich is het nog geen hoofdpunt waard, ware het niet dat er béélden van zijn, en dan weet je dat het een hoofdpunt wórdt. Toch was het interessant om het item te bekijken want een personage dat op een terras was gezeten – het is half december en dus 15 graden – vertikte het om mee te gaan met de straatinterviewer van dienst: ‘Ik? Bang? Welneen! Ik heb al genoeg zorgen aan mijn kop om ook nog hierover bezorgd te zijn.’ Dat vond ik raak, en het zal wel zijn omdat ze niets anders hadden om het beeldverslag op te vullen dat deze laconieke oprisping niet werd weggesaneerd uit de stemmingmakerij waartoe het journaal zich dezer dagen verlaagt. Met het tweede item was het ook van datte: de kerstmarkt in Brussel heeft te lijden van de algemene perceptie als zou Brussel een belegerde stad zijn. Niets beters wordt hierop gevonden dan om Vlaams parlementslid Yamilla Idrissi, zelf woonachtig in de zogenaamde gevarenzone, te volgen op genoemd oord van geestdodend consumentisme, waar onder meer een zingende eland te bewonderen valt die om sneeuw smeekt. ‘Dit is niet mijn favoriete plek,’ orakelt Idrissi, ‘maar dit jaar kom ik toch om te tonen dat ik niet bang ben. De mensen zijn bang, maar ik ben niet bang!’ En zo is dat woord alweer drie keer gevallen en draagt Yamilla, ook al bedoelt ze ’t goed natuurlijk, op haar beurt bij tot wat de makers van het journaal beogen: het verspreiden en versterken van datgene waaraan blijkbaar zo’n grote behoefte bestaat: angst. ¶


Voor mij uit stapt een jongeman, zwart trainingspak, rugzak, kop in kap. Hij heeft mij in een ooghoek gezien, stapt nog wat door en stopt dan. Spreekt mij aan. ‘Excuse me, sir.’ Ik kijk hem aan. De ogen diep in de kassen, een baard van vijf dagen, een treurige blik. Ik kijk hem vragend aan, wat kan ik verwachten? ‘Honger.’ In het Nederlands nu. Ik heb hem dus aangekeken en kan niet terug. Ik vraag hem wat ik voor hem kan doen. Hij herhaalt dat hij honger heeft. Ik vraag hem of hij weet waarnaartoe als ik hem iets zou geven. Hij knikt. Ik haal het kleingeld boven dat ik in mijn broekzak zitten heb. Haal er nog de vlug de kopermunten uit om de vernedering niet te groot te maken en geef hem, wat is het?, twee of drie euro. Twee euro en veertig eurocent, om precies te zijn. Ik leg de munten in zijn uitgestoken hand. Maar we stappen dezelfde kant op, dus kan ik hem nog vragen waar hij vandaan komt. Hij komt uit Roemenië. Hij slaapt in het station. Hij heeft een klein kind, ergens in Sant-Kroes wordt ervoor gezorgd. In Sint-Kruis dus, maar ik begrijp niet zo goed in welke omstandigheden er voor dat kind gezorgd wordt. We komen bij de Bevrijdingslaan, daar neemt de jongeman afstand. Nu loopt hij weer een eind voor me uit. Tot hij bij het schuilhuisje komt langs de buitenvest, waar ik al vaak daklozen heb zien zitten maar ook jongeren. De marihuanalucht waait je er vaak tegemoet. De Roemeen stapt de schuilplek in, ik passeer hem opnieuw. Hij zoekt iets, heft in wanhoop de armen op. Iets wat hij daar had achtergelaten, denk ik dan, is verdwenen. Wat was het? Een zak met kleren? Een slaapzak? Ik stap verder, laat hem achter. ¶