zondag 20 maart 2016

wolken 1805-1815



wolkenfragmenten uit H.M. van den Brink, Dijk

1805
Zo is er altijd een groot stuk hemel zichtbaar, met zon, met wisselend weer, met wolken. (21)

1806
Wie omhoogkeek, langs het gietijzeren mobiel en door het glazen dak, zag een onrustige lucht met donkere, jagende wolken die nu eens een dreigende schaduw wierpen, dan weer doorgang boden aan een gemeen, schel licht dat door het glas nauwelijks werd getemperd. (28)

1807
De hele dag zou de zon zich niet laten zien en uit de laaghangende wolken kwam uur na uur een ijskoude regen naar beneden die putten sloeg in het donkere water, dat die winter niet één keer dichtgevroren was geweest. (32)

1808
Algauw werd het weer herfst en winter. Met donkere wolken, windvlagen, regen. (50)

1809
Stokte het gesprek nadat ik dat had gezegd? Of voeg ik die kleine pauze nu pas toe, en ook de trek van verontrusting die over het lange gezicht van Dijk veegde, als een flard donkere wolken in een verder egaal blauwe lucht? (74)

1810
De wolken joegen in patronen die steeds dichter en donkerder werden over het glazen dak hoog boven ons. Steeds minder vaak vier er een gat in het wolkendek, maar wanneer dat gebeurde leek de plotselinge lichtbundel door het contrast met de schemer nog giftiger en feller en wierp het stalen gevaarte boven onze hoofden opeens slagschaduwen over ons heen waarvan je ook zonder iets gedronken te hebben zou kunnen schrikken. (82)

1811
Ik dacht aan de lichtheid van de wolken. Het woord ‘ontelbaar’, dat zo vaak wordt gebruikt als iemand alleen maar ‘veel’ bedoelt, is wel degelijk van toepassing op de minuscule druppels die hoog in de lucht de wolken vormen. Wij hebben geen manier om hun aantal vast te stellen en de patronen die ze vormen doen zich nooit op dezelfde manier nog eens voor. (83)

1812
Ik keek omhoog in de hal, langs de loze, loodzware decoratie met zijn voor de hand liggende symboliek en dwars door het glazen dak naar de voortjagende wolken (…) (125)

1813
Ik liet het de directrice zo zeggen, op die middag met zijn dreigende wolkenluchten en de samenscholing in de hal van dat gebouw (…) (162)

1814
Het is buiten donker, de wind laat zich loeiend horen, maar als ik mijn ogen dichtdoe zie ik weer het schelle namiddaglicht dat de jagende wolken zo dreigend doet uitkomen wanneer ik omhoogkijk door de ruiten in het dak van de hal. (181-182)

1815
Het regent nog steeds. De wolken drijven over de stad, over de fabrieken, de winkels, de werkplaatsen, de grachten, de duinen, de polders. Ze vormen voortdurend veranderende patronen, nooit dezelfde. Alleen in theorie zal er in miljoenen jaren ooit een wolkenlandschap herhaald worden, hetzelfde zijn, en als het gebeurt zal er niemand zijn om het op te merken.
Het regent nog steeds, maar wanneer de regenwolken even openbreken, valt er meteen een grote plas zonlicht naar beneden in de hal. (187)