vrijdag 6 mei 2016

& 47


RITSELEN

Voor dit weekend is alweer mooi weer aangekondigd. Misschien beland ik opnieuw languit op een bank, luisterend naar de geluiden van het speelpleintje, de zon tussen de bladeren van de boom boven mij.

Zo lag ik daar vorige week en beleefde er een – godzijdank – moment van absolute leegte. De kinderen amuseerden zich met hun spelletjes die mij in momenten van geringe inspiratie maar matig kunnen boeien: de zandbak was een ruimteschip, de wip een paard waarschijnlijk, de twee bulten waar oudere kerels met hun fietsen over crossen bergen, de knarsende schommel allesbehalve het zeeziek makende tuig dat ik erin zie.

Ik zag niets. Ik was languit op de bank gaan liggen en leverde mij over aan een deugddoende en welverdiende leegte. Ik dommelde in en dacht aan niets.

Tot ik achter mij, achter de schutting, volgende conversatie hoorde voeren. U moet er het Brugse dialect bij denken. Als dat niet meteen lukt, staat het u vrij de dialoog in uw eigen plaatselijke taaltje om te zetten.

Een vrouwspersoon: ‘Het is wel mooi weer, hè?’
Een manspersoon: ‘Ja, en warm!’
De vrouw: ‘Een beetje zon, dat is alles wat we nodig hebben.’
De man, korter van stof: ‘Dat is juist.’ (Da’s zuuste.)

Dit gesprekje betekende natuurlijk niets, maar precies daardoor vond ik het zo geruststellend. Inderdaad: alles wat we nodig hebben. Een onweerlegbare waarheid, die opging in de geluiden van het speelpleintje zoals het ritselen van het verfrommelde papiertje dat, voortbewogen door de lichte bries, aan mijn bank voorbijwoei.

Alles was goed, even.

Deze column verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 27 april 1996