woensdag 15 juni 2016

wolken 1882-1904



wolkenfragmenten uit John Updike, Naar het einde der tijden

1882
Driekoningen kwam en ging, en er was geen dooi in zicht, dus nam ik de eerste de beste dag te baat die een beetje mooi was, met de zon als een witte veeg in een dun, hoog wolkendek. (36)

1883
In het zuidoosten hangen lage, dunne wolken, violet omrand en wee oranje van kleur; twee losgerafelde vlokken van dit fluorescerende, metallieke oranje drijven af en vormen een wonderlijke hemelse weerspiegeling van Baker’s en Misery Island, die in ons zeezicht drijven. (41)

1884
Vroeger had het wel iets om hier vanuit het zuiden de stad te naderen: de hoge glazen wolkenkrabbers kwamen steeds dichterbij, en als je uit de tunnel in Chinatown opdook stonden ze opeens als gouden lichtblokken om je heen te stralen. (45)

1885
Er verschijnen stapelwolken, ver uiteen in een argeloos pastelblauwe hemel, en er is opeens iets twinkelends en zorgeloos aan de manier waarop de zee haar schuimkoppen draagt. (71)

1886
En de bewolkte lucht heeft iets flodderigs en verwaaids, wat je nooit ziet in de winter, als de lucht weet wat ze wil. (88)

1887
Pas wanneer hij rechtop in de ergonomisch verantwoorde zwarte stoel van de gezagvoerder zat, en de wolken of de donkere oceaan of het met bebouwing bespikkelde land zich kilometers diep onder hem uitstrekten, en de automatische piloot veilig was ingeschakeld, vertrok hij onherroepelijk naar dromenland. (101)

1888
God spaarde mij voor Nero’s slachtpartij opdat ik het leven van onze Heiland zou optekenen, in eenvoudige bewoordingen, de gewone taal gebruikend van Petrus en de andere mannen en vrouwen die Jezus hadden gekend toen Hij nog onder de mensen leefde en duivels uitdreef en menigten voedde en genezingen verrichtte met het speeksel van Zijn tong en Zijn Woord predikte in gelijkenissen, waarbij hij niet als een oosterse magiër uit een wolk sprak en evenmin de verschillen tussen jood en heiden wegtoverde zoals die waren verordend in de dagen van Abraham. (135)

1889
De hemel lijkt altijd zo groot boven die vlakke sportvelden vol schoolkinderen die achter een verre toekomst aan jagen terwijl onheilspellende zilverzwarte wolken zich boven hen samenpakken. (149)

1890
Op weg naar de brievenbus om de Globe te halen, zie ik hoe de gele confetti van afgevallen forsythiabloemen is opgevolgd door frisgroene blaadjes, en ik tuur omhoog naar het nieuwste fenomeen aan ons uitspansel. Als de iriserende halo die soms rond vederwolken verschijnt, valt het niet direct op; het wordt min of meer gecamoufleerd door zijn enorme afmetingen, die alle aardse verhoudingen te buiten gaan. (151)

1891
De smalle torus die achter de wolken maar vóór de maan zweeft toont aan dat ergens in het heelal de geest de stof heeft overwonnen in plaats van dat hij er, zoals op onze planeet, onvreedzaam mee coëxisteert. (153)

1892
Rappe lentewolken husselden af en toe wat zon door de koele zeewind. Dat de boom halfdood was betekende dat hij voor de andere helft nog leefde; plichtsgetrouw en pathetisch volhoudend, hadden sap en celdeling nog een handvol knoppen de wolkige, onstuimige hemel in weten te persen, hoewel de laagste takken al afbraken als de vingers van een mummie. (160)

1893
Het leven is een zooi en op z’n beste een strijd, en alle mannen hier zijn op aarde gezet met behoeften die ze moeten bevredigen om niet dood te gaan, en dan gaan ze toch dood, die mannen, en hun vrouwen ook, want voor de prijsuitreiking (‘…en als tweede zijn geëindigd in de strijd om de derde plaats: Ben en Fred,’ klapklapklap) zijn vrouwen naar de club gekomen, de echtgenotes en vriendinnen en dochters en kleindochters van de spelers, en ze helpen de tent vullen met menselijk gepraat en gelach, met het getinkel van glazen en het gesmak van hapjes, vrouwen in zwierige zomerrokken en tricot poloshirts, vrouwen gesoigneerd en slank en zongebruind, als de vrouw die ik bij de dorpswinkel zag, vrouwen die met hun heldere sopranen het bronzen geroezemoes van de baritons vergulden, terwijl boven de nok van de tent de treurige manen van stomme getuigenis en ijdel streven ongezien hun bleke vormen verliezen en hervinden in de vadsige, opgeblazen drukte van de dikke wolken. (177)

1894
Bloot moest ze evenveel witte rondingen hebben als een donderwolk. (191)

1895
Aan het riet van de tech mór wapperen oranje vlaggen van vuur, en de rook van deze en andere branden verft alles loodgrijs, als de lage, schurende buik van een wolk vol onweer. (218)

1896
Het blauwe gat van de torus, dat al die maanden niet breder dan tien zonnen was geweest, werd het uitspansel zelf; de ‘materie’ (want van materie leek juist geen sprake) daalde wijder en wijder wordend over ons neer, tot het ‘dak’ ervan, een ijl, bleek vlies, voorgoed achter een horizon van verre, zomerse stapelwolken verdween. (228)

1897
De wachttorens keken uit over een eentonig en moerassig landschap, dat zich in de verte onwillig verhief tot lage rijen van blauwe heuvels, die de lage, golvende blauwe wolkenrijen erboven weerspiegelden. (237-238)

1898
Een zwarte vacht bedekte in symmetrische spiralen, als de wolken van een orkaan, zijn schouderbladen en vormde een donkere, donzige driehoek onder aan zijn rug, boven de billen met hun transparantere kleed. (240)

1899
Sinds begin augustus rukt de schemering weer op, zodat de klok van halfacht, die in juli nog een en al blauwe lucht, hoge wolken en denkbeeldige limonadefonteinen was, nu een donkere, dorre weemoedigheid kent. (241)

1900
’s Ochtends steken de witbedauwde webben van aardspinnen fel af tegen het gazon, zo onheilspellend als cirrusstrepen aan een hemel waarin gisteren nog stapelwolken heersten. (241)

1901
Het wijdvertakte, bruisende goud wedijvert met de wolken in hun stapeling en gaat rafelig over in de zwavelige, geelgroene lucht, die baadt in het dagelijkse licht van de plaatselijke ster. (286)

1902
In mijn herinnering waren Deirdre’s flanken uitgegroeid tot gouden tempelmuren, die tot in een wolkeloze hemel reikten en werden gewarmd door een Egyptische zon. (290)

1903
Als ik langzaam naar beneden loop over het vochtige asfalt, waarop het stromende water bankjes en morenes van dennennaalden, eikels, hickorynoten, dode twijgen en grind uit de randen heeft achtergelaten, meen ik de hemelse cirkel, de torus, weer te zien, in boogjes achter de jagende, dunnende regenwolken. (293)

1904
Het uitspansel is zwaar, een glinsterend plaveisel waarin de reusachtige wolken zo vormloos en roerloos rusten als flagstones. (322)