dinsdag 5 juli 2016

brief aan Christiaan Janssens

Geachte heer Janssens,

Wij kennen elkaar niet, dus spreek ik u op een beleefde manier aan. Wij zijn via Facebook met elkaar verbonden, maar een vriendschap zou ik dat niet willen noemen. Ik heb het altijd over een ‘Facebookcontact’, niet over ‘Facebookvrienden’. Bovendien is mijn Facebookrelatie met u een beetje tersluiks tot stand gekomen. Ik zag wat u op Facebook deed en was wel nieuwsgierig: je moet niet altijd met eensgezinden optrekken en dus stuurde ik u destijds een vriendschapsverzoek. U zag daar geen graten in en stemde toe.

U woont in Herentals, de stad van Keizer Rik II, als ik het goed heb, en u bent arrondissementeel bestuurslid van de N-VA. U bestudeert de egyptomanie. Dat zijn allemaal dingen die ik van u weet want een mens staat in zijn blootje op het net.

Ik volg u dus al een tijdje. U plaatst veel cartoons op uw tijdlijn, daar hebt u blijkbaar een boontje voor. Dat is leuk, ik houd ook van cartoons. Maar ik ben natuurlijk niet blind voor het feit dat u die cartoons op een eigenzinnige manier selecteert. Artistieke kwaliteit is niet meteen een criterium, heb ik de indruk. Neen, u post alleen maar cartoons die in uw kraam passen. En uw kraam is een Vlaams-nationalistisch kraam – dat doet mij trouwens meteen denken aan dat ballo-smietokraam van een paar jaar geleden, waar op een of andere Vlaams-nationalistische festiviteit passerende Vlaams-nationalisten, en hun kroost, werden uitgenodigd om een pop te bekogelen die een opmerkelijke gelijkenis vertoonde met de toenmalige premier Di Rupo en die bovendien in de Belgische kleuren was geschilderd. Een zeer verheffend spektakel vond ik dat toch niet. En ook niet volksverheffend, als u begrijpt wat ik bedoel. (Het was trouwens op de jaarmarkt van Beersel, in 2011, zie ik nu. Dus nog vóór de grote doorbraak van uw partij. Handig, zo’n zoekmachine op je eigen blog. En ja, die foto’s blijven maar circuleren op het net, je krijgt ze er nooit meer af.)

Laat ons niet discussiëren over humor en over het ‘niveau’ van bepaalde als humor bedoelde expressies. Dat levert meestal een steriele discussie op, zeker als de deelnemers aan het debat vanuit een totaal ander denkkader hun bijdrage leveren. Enkel dit: ik vind dat je altijd een onderscheid moet maken tussen de ideologische strekking van bijvoorbeeld een cartoon en de manier waarop hij is uitgewerkt. Ik sluit niet uit dat ik een Vlaams-nationalistisch geïnspireerde cartoon grappig zou kunnen vinden, of goedgemaakt – die twee kan ik trouwens niet los van elkaar zien.

U reageerde op mijn tekst over de cartoon van André Nollet die u op uw tijdlijn had geplaatst. Voor wie het niet volgde, reproduceer ik hier onze korte Facebook-conversatie.

Christiaan Janssens Belgicisten kunnen blijkbaar slecht met humor om.
Pascal Cornet Of die cartoon al dan niet humoristisch is, daarover zullen we het maar niet hebben. Ik ga niet voor de anderen spreken die hier hebben gereageerd, maar waaruit besluit u dat ik belgicist ben?
Christiaan Janssens Je hebt toch een vlag hangen aan je huis?
Pascal, waarom is belgisch nationalisme ok en Vlaams niet?
Pascal Cornet Dat (van die vlag) is waar, en na het zien van uw cartoon heb ik beslist om die tot en met 21 juli te laten hangen, Rode Duivels of niet. Ik ben blij dat u de vraag stelt, ik zal, met uw goedvinden, even mijn tijd nemen op erop te antwoorden. Ik zal u op de hoogte brengen als ik het klaar heb. Duurt wel een dag of twee.
En ik zal mijn best doen om niet in de valstrik van die afschuwelijke polarisatie te trappen.
Christiaan Janssens Maar Pascal, daar gaat het juist over. Wie polariseert?
Laat ons toch een beetje relativeren en elkaar trachten te begrijpen. Ik heb je stuk gelezen en ik ben het niet eens met je argumenten en je conclusie maar ik merk wel dat je niet over één nacht ijs gaat. Iedereen die zich engageert (politiek of anders) verdient mijn respect. Ik hoop dat dat ook in de andere richting kan.
Pascal Cornet Als er op een respectvolle manier wordt gesproken, zijn we al een heel eind in de goede richting. Het verheugt mij dat u daartoe bereid bent. U zult het vast en zeker ook appreciëren dat ik u door uw naam te taggen die gelegenheid heb geboden.
Christiaan Janssens Inderdaad, geen probleem.

Voilà. Ik ben u dus een antwoord verschuldigd. Nuja, ik ben u niets verschuldigd, natuurlijk, maar ik wil u wel antwoorden. Omdat u bereid bent om op een beschaafde manier te praten, en omdat u onze gepolariseerde samenleving blijkbaar ook als een probleem ervaart. Maar ook, en dat in de eerste plaats, omdat dit een manier is voor mezelf om mijn gedachten op een rij te zetten. Om na te denken, dus.

U begint met de veronderstelling dat ik, omdat ik klaarblijkelijk geen Vlaams-nationalist ben, dan maar een belgicist zal zijn. Qua polariserend denken kan dat wel tellen. En u stelt de vraag: waarom is belgisch nationalisme ok en Vlaams niet?

Ik zal u eerlijk een paar bekentenissen doen, mijnheer Janssens.

De eerste is dat ik soms jaloers kan zijn op volken die op een evidente en onverdachte, onbezoedelde manier uiting kunnen geven aan de aanhorigheid aan de natie waar zij toe behoren. De manier waarop, bijvoorbeeld, de IJslanders de voorbije weken op het Europees voetbalkampioenschap achter hun nationale team stonden, ja, dat ontroerde mij. Ze zingen hun volkslied uit volle borst, tooien zich in hun nationale kleuren, en keren trots naar hun eiland terug, zonder de minste baldadigheid. Mooie beurt maakt dat vriendelijke volkje in Europa, denk ik dan. Een dergelijk nationalisme is warm, emotioneel en comfortabel, en het lijkt niet bezwaard door minder fraaie passages uit de eigen geschiedenis. Het is een nationalisme dat zichzelf niet vanuit een conflict definieert. Het is wat ik een gezond of aanvaardbaar nationalisme wil noemen. Mensen voelen zich nu eenmaal verbonden met hun geboortegrond, ze houden ervan dat ze kunnen staan voor het land waar ze wonen, en ze dragen dat graag graag uit. (Tweemaal graag, inderdaad.) Dat is allemaal heel normaal, dat is op zichzelf onschadelijk en onschuldig. Een gezonde concurrentiële, niet conflictueuze, verhouding met de andere landen, waarbij de bereidheid om samen te werken overheerst op de wil om elkaar kapot te maken, hoort daar ook bij.

De tweede bekentenis, is dat het voor mijzelf steeds onduidelijker wordt tot welke natie ik nu eigenlijk behoor. U kon in mijn tekst al lezen dat ik twijfel: ‘ben ik Vlaming?, ben ik Belg?, ben ik Europeaan?’ Ik vrees dat ik niet één van deze drie aanhorigheden kan onderschrijven. Het is dus zeker niet zo dat ik omdat ik geen Vlaams-nationalist wil of kan zijn, ik daarom belgicist ben. Ook al hang ik mijn vlag uit als ik aan de mensen in mijn buurt en de passanten in mijn straat wil duidelijk maken dat ik hoop dat de Rode Duivels goed presteren. (Het is overigens geen Jupiler-vlag, want dat was toch het argument dat op een gegeven ogenblik een N-VA’er wilde inroepen, ik denk twee jaar geleden tijdens het WK in Brazilië, omdat hij zich stoorde aan de grote hoeveelheid Belgische driekleuren in het straatbeeld: het argument was dat het niet zomaar kon worden toegestaan om in de publieke ruimte publiciteit te voeren.)

Ik wil u – in kort bestek – uitleggen waarom ik mijzelf in de gegeven context noch een Vlaming kan voelen, noch een Belg, noch een Europeaan.

Ik maak een onderscheid, mijnheer Janssens, tussen een culturele en een economisch-politieke nationale entiteit. En dan stel ik vast dat het huidige Vlaanderen, dat van Gaston – ‘Wat we zelf doen…’ – Geens, van de bonzen van Voka en UNIZO, en van de huidige minister-president, drijft op een nationalisme dat zich in de eerste plaats economisch profileert. Bovendien is dit niet een nationalisme dat probeert om zich vanuit een situatie van onderdrukking te emanciperen, neen, het huidige Vlaams-nationalisme is in mijn ogen een zelfgenoegzame reflex, die uit is op de consolidering en indien mogelijk nog uitbreiding van de verworven macht, en dat desnoods ten koste van de anderen (de Walen). Cultuur is daarbij niet veel meer dan een commercialiseerbaar glijmiddel. En wie niet in de pas loopt, wordt weg-gedesubsidieerd. Vlaamse cultuur moet in de eerste plaats inzetbaar worden in de zelfpromotie van Vlaanderen. Tja, dan klinkt de slogan Flanders, State of the Art wel heel erg hol. En als Katoenbaas Huts zijn miljoenen wil bijdragen in ruil voor fiscale amnestie, dan is hij meer dan welkom.

Met dát Vlaanderen voel ik mij niet verbonden. Dat Vlaamse cultuurbeleid gaat uit van een totale miskenning van wat kunst en cultuur onder meer ook moeten zijn (en altijd geweest zijn, in álle naties): een voortdurende kritische en bijgevolg ook lastige bevraging van de macht, vanuit elke mogelijke ideologische hoek. Kunst kan, zo bekeken, nooit entartet zijn.

Ik stel mij niet de vraag of de Vlaamse kunstenaars waar ik een boon voor heb Vlaamsgezind zijn of niet. Zij dienen de schoonheid, ze zijn dwars, ze trekken zich, zolang het nog kan, van een mogelijke recuperatie – of (financiële) boycot – door de overheid niets aan. Ik vind ze goed omdat ze sterk en interessant werk leveren, niet omdat ze tot deze of gene obediëntie behoren. Er zijn in heden en verleden genoeg voorbeelden te vinden van wereldvermaarde Vlaamse kunstenaars (in Vlaanderen geboren kunstenaars) die zich van het flamingantisme niets aantrokken en er zich zeker niet door zouden laten recupereren. Ik heb voor hen veel waardering, niet omdat ze tégen Vlaanderen waren maar omdat ze een internationale kwaliteit en uitstraling hadden (en nog altijd hebben). Van de zogenaamde Vlaamse primitieven en polyfonisten (uit de tijd dat er nog geen sprake was van het nationalisme dat wij vandaag kennen) tot grote Vlaamse schilders als Permeke, Ensor, Van de Woestijne, Spilliaert en Wouters, Vlaamse schrijvers als Paul van Ostaijen (extremistisch flamingant in een tijd waarin de Vlaamse Beweging nog een verdedigbare emancipatorische beweging was), Buysse, Elsschot, Boon en Claus, een op-en-top Vlaamse striptekenaar als Marc Sleen, Vlaamse muziekgrootheden als Wannes Van de Velde en Tom Barman, Vlaamse dans- en theaterartiesten als Anne-Theresa de Keersmacker of Julien Schoenaerts, enzovoort enzovoort – en ik vergeet de architecten, de kunstintendanten… Al die mensen zijn Vlaams van geboorte en het gehalte van hun Vlaamsvoelendheid kan mij gestolen worden omdat ik in de eerste plaats en uitsluitend naar de kwaliteit van hun werk kijk.

En ja, ik houd ook van Urbanus, zeker van de vroege Urbanus met zijn kinderliedjes of als Hector in de gelijkname film van de Vlaamse regisseur Stijn Coninx. Van André Nollet evenwel houd ik niet, maar dat had u al begrepen. Niet omdat hij Vlaamsgezinde of anti-Belgische tekeningen maakt, maar omdat ik hem als kunstenaar niet bijzonder hoog inschat.

Als Vlaming-zijn enkel een culturele invulling zou krijgen, ja, dan heb ik niet de minste moeite om mij Vlaming te voelen. Er is immers genoeg om trots op te zijn.

Maar ik vind het wél bijzonder lastig moeite om mij te identificeren met de huidige Vlaamse arrogantie. Ik ken een beetje de geschiedenis en weet derhalve dat er zeker deugdelijke redenen waren om zich als volk te emanciperen in een Belgische context waarin het Vlaamse volk te lang geen aanspraak kon maken op evidente rechten. Ik ben daar zelf ook gevoelig voor, ik heb de franskiljons-aristocratische neerbuigendheid zelf nog aan den lijve ondervonden. Maar met een Vlaams establishment dat vanuit een machtspositie zijn verworven stand hooghartig hoog wil houden, zo nodig ten koste van anderen: neen, daar kan ik mij niet mee vereenzelvigen. Als dat dan bovendien altijd moet gebeuren met die kleinzerige kaakslagmentaliteit, die bittere rancune (die zeer duidelijk blijkt in die cartoon van André Nollet), of die steriele apothekersmentaliteit waarbij elke frank die naar het zuiden van het land stroomt kortzichtig wordt afgewogen en waarbij elke solidariteit wordt afgebroken – neen, voor dat Vlaams-nationalisme pas ik. Als het zich dan ook nog eens tooit met symbolen die niet alleen door de collaboratie maar ook door het extreemrechtse gedachtegoed van het Blok zijn besmeurd, en het nodig vindt om ons die symbolen te pas en te onpas ongevraagd voor te houden, dan hoeft het voor mij al helemaal niet.

Ben ik daarom belgicist of Europeaan? Neen, en dat is problematisch want dat betekent dat ik thuisloos ben en geen blijf weet met mijn zeer menselijk verlangen om ergens bij te horen.

Belg zijn is moeilijk vanwege het artificiële karakter van deze federale staat, die – en daar moet ik de flaminganten gelijk geven – steeds minder houvast biedt: zoveel bevoegdheden zijn nu al gedefederaliseerd, en het contact tussen beide culturen is zo miniem geworden, dat het alsmaar lastiger wordt om van een eenheid te spreken. Bovendien heb ik geen hoge pet op van het Belgique à papa en de besloten cenakels van de haute finance, of met het koloniale verleden dat, we zien het nog altijd veel te weinig onder ogen, van onze welvaart, ook de Vlaamse welvaart, een schuldige welvaart maakt. Ik voel wel die typisch links-intellectualistische, linkse sympathie voor de Belgische symbolen zoals die altijd opnieuw worden bovengehaald – het Belgische absurdisme en surrealisme, de geïnstitutionaliseerde ironie, het imago van bonvivants en levensgenieters en, tot op zekere hoogte, vrijbuiters – maar ik besef heel goed dat achter die symbolen een leegte wordt verstopt. Monarchist ben ik zeker niet, al vind ik wel dat in bepaalde crisissituaties het koningshuis een ceremoniële en, voor velen, troostende functie kan vervullen. En ja, het gezwaai met tricolore vlaggen wanneer de Rode Duivels spelen, dat is ook zo’n symbolenkwestie. Maar het stemt me dan wel weer vreugdevol als ik zie dat dergelijke sportmanifestaties kunnen leiden tot een samenhorigheid die Vlamingen en Walen er nog eens aan herinnert dat ze toch nog veel met elkaar delen.

Europa dan? Neen. Europa is zeker een efficiënte vredesmachine gebleken – hoe lang is het niet geleden dat er op dit continent, op Joegoslavië na, gedurende zeven decennia geen oorlog heeft gewoed? Maar het is me te zeer verworden tot een financiële en economische constructie, een bureaucratiemoloch, een platwalser van culturele verschillen en eigenheden. Ik voel me geen Europeaan. Toch zeker niet in de eerste plaats.

En wat zeg ik dan, hoor ik u, mijnheer Janssens, zich afvragen, als ik in het buitenland ben en men vraagt mij wát ik ben? Of als ik moet ontkennen dat ik een Duitser of Nederlander ben, omdat men mij Vlaams heeft horen praten? Wel, dan zeg ik altijd, zo mogelijk in de taal van de vraagsteller, dat ik een Nederlandstalige Belg ben. Maar ik voel natuurlijk ook wel dat mijn antwoord ontoereikend is. In de eerste plaats voor mezelf. En dan kan ik wel eens dromen van een wereld zónder naties, een wereld waarin het enige land Verenigde Naties heet – het enige land, denk ik dan, dat de wereld nog zal kunnen redden.

Als u mij tot hier gevolgd bent, zult u misschien het gevoel hebben een antwoord te hebben gekregen op uw vraag: Pascal, waarom is belgisch nationalisme ok en Vlaams niet? Dat u voor het ene nationalisme een hoofdletter overhebt en voor het andere niet, ik zal het u niet ten kwade duiden – het zal wel een tikfout zijn.

En dan hebben we het nog niet gehad over het gepolariseerde klimaat waarin we zijn terechtgekomen. Wie er is begonnen? – dat lijkt me een kinderachtige vraag. (Meester, hij is begonnen!) Neen, waar het mij om gaat is dat het blijkbaar een infernale cirkel is: eens het rad van de verwijten en de tegenverwijten begint te draaien, is er geen ontkomen meer aan en de tegenstellingen worden alleen maar groter. Ik volg nu toch al een jaar of vijfentwintig de vaderlandse (Vlaamse en Belgische) politiek en ik meen me toch niet te vergissen als ik vaststel dat het er nog nooit zo erg en irrationeel aan toe is gegaan. We mogen, denk ik dan wel eens in een sombere bui, ons gelukkig prijzen dat we nog altijd met woorden strijden.

Maar het is een steriele onderneming, die maar zal ophouden wanneer een volgende verkiezing er in de een of andere richting een eind aan maakt. Of wanneer het eindelijk tot ons zal doordringen dat er omvattender problemen op ons afkomen, problemen in vergelijking waarmee onze nationalistische strubbelingetjes hopeloos achterhaald en belachelijk zullen lijken. Ik heb in elk geval een maand of drie geleden het besluit genomen dat ik mij maar beter van politieke commentaren kon onthouden. U kunt hier lezen waarom. En als u toch aan het lezen slaat, mijnheer Janssens, dan kan ik u een tekst aanbevelen die ik meer dan twintig jaar geleden over nationalisme schreef. U vindt die tekst, die ‘Besmette begrippen’ heet, hier. Ik waarschuw u, het is een harde noot om te kraken, bijna met hiëroglyfische kwaliteit, maar u zult daar als egyptomaniedeskundige vast geen moeite mee hebben. U moet hem wel in de context lezen waarin hij is ontstaan: Joegoslavië, de Val van de Muur, de dood van Boudewijn, ‘zwarte zondag’.

Zo, ik hoop dat ik u van antwoord heb gediend. Waarvoor een slechte cartoon al niet goed kan zijn.

Vriendelijke groet,