zaterdag 17 september 2016

François Ozon, Dans la maison



Sommige scholen grijpen terug naar het uniform. Ik juich dat toe. Het vermijdt dat jongeren zich, in hun streven om zich van de anderen te onderscheiden, aan textielconsumentisme uitleveren, met als enige resultaat dat ze zich conformeren aan wat de jacht op status en dus de mode voorschrijven. Dat hun gescheurde jeans of wattenjassen worden geproduceerd in een of ander derdewereldland, in donkere ateliers waar kinderen en vrouwen worden uitgebuit, is de minste van hun zorgen – als het er al een is. Neen, doe mij maar het uniform. De ouders worden één keer op kosten gejaagd en kunnen dus kiezen voor kwaliteit, en met de tijd die wordt uitgespaard omdat er niet meer moet worden gedraald voor overvolle kleerkasten kan een aanvang worden gemaakt met het lezen van de grote werken uit de wereldliteratuur. En het vestimentaire resultaat zal hetzelfde zijn: iedereen min of meer gelijk. Het onderscheid wordt dan wel gemaakt in waar het in een school werkelijk om draait of zou moeten draaien: het ontwikkelen van ieders talenten.

Met die uniformkwestie begint François Ozon Dans la maison (2012), een film die heel erg draait om hoe we eruitzien en bekeken worden, en hoe we zelf altijd ook graag kijken naar de anderen. Dat laatste doen we dan vooral omdat we willen weten wat het verhaal van die persoon is. Dat verhaal, lijkt Ozon te zeggen, valt uiteindelijk altijd nogal schraal uit. Het grootste verhaal bestaat eigenlijk voornamelijk uit het ontbreken van verhalen: dát is het uniform dat we allemaal sowieso dragen. Er zijn niet veel verhalen, en al zeker niet in de zogenaamde middenklasse, waar de film is gesitueerd. Die middenklasse stuurt in de film zijn kinderen naar het Lycée Gustave Flaubert – de naamkeuze is een ferme knipoog: Flaubert was een uitstekend verteller. Een uitgave van zijn Un coeur simple, een van de beste verhalen aller tijden, komt een paar keer heel nadrukkelijk in beeld.

Iedereen heeft een grote behoefte aan verhalen. En dat in een tijd waarin geldt, zoals Milan Kundera ergens schrijft (ik citeer uit het hoofd): ‘Het grootste avontuur van deze tijd is het ontbreken van avonturen.’ Daarom zetten wij onze verbeelding aan het werk. We verzinnen achter elke façade van onbeduidendheid een Grieks drama. De een slaagt er al beter in dan de ander om het te vertellen op een manier die de aandacht vasthoudt. Soms blijven we te dicht op de werkelijkheid en bezondigen we ons aan indiscreties. Die kunnen kwetsen, en op die manier levens verwoesten. Het vertellen van de werkelijkheid is altijd een heikele onderneming. Woorden kunnen als messen zijn. Literatuur is explosief materiaal. In de film wordt niet voor niets een personage bewusteloos geslagen met een exemplaar van Voyage au bout de la nuit.

Ik heb me goed geamuseerd met Dans la maison. Ozon slaagt erin om een erg moeilijke thematiek op een spannende en humoristische wijze uit te werken. Dans la maison is inderdaad een erg grappige film. Neem bijvoorbeeld de scène met de jongen die – op frauduleuze wijze – aan een achttien op twintig voor wiskunde is geraakt. De vorige keer had hij een veertien. ‘Dat betekent dat je nu een gemiddelde van zestien hebt,’ jubelt zijn vader. De jongen hoort het in Keulen donderen.

In Dans la maison komen meerdere verhalen samen. Een ervan is dat van de leraar Frans Germain (Fabrice Luchini), die, hoe kan het anders, zelf een gefrustreerde schrijver is, met maar één inmiddels vergeten liefdesromannetje op zijn naam. Zijn huwelijk met een uitbaatster van een modernekunstgalerie (nog zo’n verhalenwinkel) is in steriele routines vastgelopen. Het pedagogisch vuur in hem is al lang uitgeblust. Tot er in zijn klas, als een zeldzame parel tussen een stel cultuurloze barbaren, een uitermate getalenteerde jongen blijkt te zitten, die met zijn opstel over wat hij het voorbije weekend heeft gedaan de aandacht van Germain opwekt. Waar een andere leerling niet verder komt dan te vertellen dat hij voor de televisie pizza heeft gegeten, dringt in het verhaal van Claude een zestienjarige jongen het huis van een vriend binnen. Die vriend heeft een nogal enigmatische moeder, die l’odeur si singulière d’une femme de la classe moyenne verspreidt terwijl ze, gevangen in een tegenlicht dat dwars door de stof van haar jurk gaat, voor het raam de gordijnen staat op te meten. Germain is zodanig in de ban van het verhaal – zoals wij, bekijkers van deze film – dat hij Claude smeekt om toch vooral een vervolg te schrijven. Ozon geeft ons ondertussen, via de raadgevingen van Germain, schrijfles: hoe je de details van een omgeving kunt vatten, hoe je dicht bij je personages moet komen, hoe je de aandacht van de lezer moet vasthouden, welke werkwoordtijd je het best kunt gebruiken, enzovoort…

Maar natuurlijk gaat deze film, via de literatuur, uiteindelijk over film: hoe de regisseur zijn verhaal vertelt, wat er gebeurt wanneer dat verhaal de kijker de werkelijkheid doet vergeten, waar ergens die subtiele scheidslijn tussen fictie en realiteit te situeren valt… Dat is allemaal erg intelligent, interessant, entertainend.

Op het eind zitten leraar en leerling samen op een bank in het park. Het is al donker aan het worden. Ze kijken naar een appartementsgebouw. Wij, kijkers, kijken mee. Achter alle ramen zijn mensen, personages, verwikkeld in de verhalen van hun leven. We zien in die kijkdozen silhouetten van mannen en vrouwen die praten, vrijen, spelen, slaan… We weten niet wat er aan de hand is. En dus verzinnen we het. Dat is wat leraar en leerling elkaar vertellen dat ze doen. Ze kunnen niet anders. Daarin zijn ze elkaars gelijke.