donderdag 10 november 2016

de herfst van 2016 - 31

Zou het kunnen dat wat ik mij meen te herinneren ooit eens gehoord te hebben inderdaad zo was, namelijk dat mijn grootvader tijdens de Tweede Wereldoorlog op een gegeven ogenblik als bootsmeter geprangd zat tussen de belangen van de Duitse bezetter en de van hem veronderstelde loyauteit ten aanzien van het Belgische volk? Als dat waar is – en waarom zou het niet waar zijn, waar zou anders dat gerucht vandaan komen? – dan zat mijn grootvader – de woordspeling ligt voor de hand – gekneld tussen wal en schip. Als hij dienst weigerde, zou dat hem en zijn gezin duur te staan komen; bleef hij voor de door de Duitsers gecontroleerde en onrechtstreeks ook de Duitse militaire belangen dienende overslag instaan, dan kon hem collaboratie worden aangewreven.

Hier, in het beroep van mijn grootvader, valt de slagschaduw van de Tweede Wereldoorlog over mijn familiegeschiedenis. En in dat opzicht verschilde mijn familie niet van vele andere families in dit land. Alleen was de economische collaboratie van mijn Waalse grootvader, als het dat al was, zeker geen uiting van verhit Vlaams-nationalisme. Het enige wat hem voor ogen zal hebben gestaan, denk ik, zal de moeizaam verworven beginnende welstand van zijn toen nog jonge gezin zijn geweest – een eerbare doelstelling voor iemand die, om armoede te vermijden, er zelfs toe bereid was geweest om uit zijn geboortegrond weg te trekken. Het spreekt voor zich dat hem dat als Waal door zijn Vlaamse omgeving niet in dank zal zijn afgenomen en dat zal wel minstens voor een deel verklaren waarom hij zich in die omgeving nooit helemaal heeft geïntegreerd. De huiskrant bleef La Libre Belgique, de voertaal het Frans. De slagschaduw verloor weliswaar zijn harde contouren maar bleef toch een schemer – en zo bleef de oorlog nog een tijdje een schaduw vooruitwerpen die ook ik nog, al ben ik dan een tijd erna geboren, heb kunnen waarnemen.

Schimmig, en in elk geval ternauwernood overgeleverd, is het historisch feit dat het nog jonge gezin kort na het uitbreken van de oorlog samen met tienduizenden anderen naar Zuid-Frankrijk is gevlucht. Naar Digne, waar een van de zussen van Jules, Marthe, non was in een klooster. Ik vermoed dat ze in dat klooster onderdak vonden. Ik weet het niet precies. Ik weet ook niet hoe ze daar zijn geraakt, wellicht met de trein. En hoelang ze daar zijn geweest. Dat is allemaal onduidelijk, versluierd, nauwelijks herinnerd. Mijn grootvader zou eerst nog een tijd in Eisden zijn gebleven, en zou dan zijn vrouw en drie zonen zijn achternagereisd. Maar hij keerde ook snel weer terug: er werd nog steeds steenkool ontgonnen en verscheept, zij het dat dit nu onder Duits toezicht gebeurde. De functie zou niet vacant blijven, iemand moest het doen en er moest brood op de plank komen.

Voor zover ik weet, heeft mijn grootvader na de oorlog zijn beroep gewoon kunnen voortzetten. Hij bereikte net op tijd de pensioengerechtigde leeftijd om de gevolgen van de sluiting van de Limburgse steenkoolmijnen niet meer te moeten ondergaan.