zondag 11 juni 2017

de lente van 2017 – 9



Ik heb me deze voormiddag voor het eerst sinds lang nog eens echt diep gelukkig gevoeld. Ik zeg er meteen bij ten behoeve van mijn tafelgenoten op het benefietetentje voor het logopedieproject van S.R., en ten behoeve van S.R. zelf ook natuurlijk, dat ik het schransen-voor-het-goede-doel daar in de zonovergoten tuin van VV ook zeer prettig vond – maar dat was een ander soort geluk, meer een tevredenheid, de vreugde van het gezellige samenzijn en het fijne keuvelen over interessante onderwerpen, zoals daar zijn: de kunst van Lawrence Weiner en Gerhard Richter, het lijden dat door scheiden wordt veroorzaakt, het urinoirproject van JV, te maken en gemaakte reizen naar Bretagne en Praag, enzovoort. Neen, wat ik deze voormiddag voelde was van een andere orde, iets wat zich maar zeer zelden aandient: het gevoel dat alles op zijn plaats valt en dat niets ontbreekt.

Wat was het geval? Ik was naar Damme gefietst, naar de boekenmarkt aldaar – dat had ik gisteren bij Arthur opgevangen, dat er vandaag boekenmarkt was in Damme. Daar had ik nu eens zin in, meer dan in het mij afpeigeren op de racefiets met de wielervrienden van de zondagvoormiddag. Neen, laat mij maar eens op mijn gemak naar Damme fietsen, dacht ik. Onderweg maakte ik een foto van de op de vaart passerende, Lamme Goedzak hetende toeristenboot. Ik parkeerde mijn fiets op de markt voor het stadhuis, en begon mijn strooptocht langs de boekenstalletjes. Ik kocht een paar boeken, uiteraard kocht ik een paar boeken, en fietste vervolgens naar de omwalling. Daar wist ik een bank, die, zo hoopte ik toch, nu overschaduwd zou zijn. Dat bleek zo. En bovendien: de bank was niet bezet. Ik kon dus gewoon plaatsnemen. Op die bank. Kerk van Damme in de rug, en voor mij het stukje polders tussen Damme en de Blauwe Zaal. Koeien, gras, populieren, staalblauwe lucht. En ik zat daar, las een paar bladzijden in Henry Millers De kolossus van Maroussi, nam een foto van wat ik van op die bank zag, en voelde me opeens, stomweg maar glashelder: gelukkig. Meer moest het op dat moment echt niet zijn – ik vond het zelfs jammer dat ik daar niet langer kon blijven omdat ik op dat etentje moest zijn.

En wat was het nu, dat mij dat intense gevoel bezorgde – behalve het mooie weer, de nieuwe boekenvangst, het mooie uitzicht en het rustige plekje? Ik dacht erover na, maar vond niet meteen het juiste woord. Ik had aan mezelf genoeg, maar ‘zelfgenoegzaamheid’ dekte de lading niet omdat er zo’n vieze klank aan dat woord vastzit. Ik zat daar helemaal alleen, maar ik was zeker niet eenzaam. Ik zou mezelf zelfstandig hebben kunnen noemen, maar ik dacht helemaal niet aan een relatie met anderen tegen wie ik mij zou afzetten. Neen, het moment was volmaakt op zich – en ik wist meteen dat ik daar niet veel achter moest zoeken, dat ik het niet moest beginnen kapot te redeneren.