maandag 18 september 2017

laatste rechte lijn 12




Kritiek op het kolonialisme, op basis waarvan we een groot deel van onze welvaart hadden opgebouwd, was er op de Wereldtentoonstelling van 1958 nauwelijks. Kint hekelt ‘het anachronisme’ van de tentoonstelling: ‘in een tijd van dekolonisatie gaf het land nog blijk van paternalistische beschavingspolitiek’. Dit paternalisme, met ‘missie- en beschavingswerk’ was ‘een humanitaire dekmantel voor België’s toenmalige internationale positie’, die – uiteraard – vooral de ‘exploitatie van Congo’s rijkdommen’ betrof. ‘De kapitalistische onderneming was de grote gangmaker van het paternalisme’. Niemand kon toen vermoeden dat de gebeurtenissen in Congo elkaar niet veel later zeer snel zouden opvolgen, met de bestelde moord in 1961 op Patrice Lumumba als een van de trieste dieptepunten. Lumumba was in 1958 samen met een aantal ‘évolués’ naar Brussel gekomen en had daar volop de gelegenheid gekregen om de kiem te leggen voor het Congolese nationalisme.

→ 1.1.1.5. Ludo De Witte, De moord op Lumumba

Eindelijk heb ik dan deze bijzonder grondige historische reconstructie gelezen. De hoofdmoot werd in 1999 gepubliceerd en gaf aanleiding tot de parlementaire Lumumbacommissie. Deze rondde eind 2001 haar werkzaamheden af met de conclusie dat enkele leden van de toenmalige Belgische regering ‘morele verantwoordelijkheid’ droegen voor het lot dat de Congolese premier in januari 1961 had moeten ondergaan – gevangenneming, ontvoering, mishandeling en uiteindelijk liquidatie – maar ook voor de desinformatie achteraf. Deze conclusie klinkt erg voorzichtig en vaag in vergelijking met het gedetailleerde feitenmateriaal dat De Witte in zijn studie verzamelde – niet alleen in verband met de moord op Lumumba zelf maar ook met de demarches van de Belgische belanghebbenden om alle sporen die zouden leiden naar de Belgische betrokkenheid die er volgens De Witte wel degelijk was uit te wissen. Ondanks het feit dat de commissie de toegang had weten te forceren tot een aantal archieven die voor De Witte nog gesloten waren gebleven, was het duidelijk dat dit materiaal te bezwarend was voor het Belgische regime, de Belgische haute finance én het Belgische koningshuis om tot een unanieme expliciete parlementaire veroordeling van de Belgische betrokkenheid in de moord op Lumumba aanleiding te kunnen geven, die dan op haar beurt ongetwijfeld voedsel zou hebben kunnen geven aan een voor het gerecht afgedwongen veroordeling.

In de inleiding bij de tweede druk van het boek (2011) vraagt Ludo De Witte zich af of de conclusie van de Lumumbacommissie heeft geleid tot gerechtigheid. Neen dus. Met name Etienne Davignon, die destijds op Buitenlandse Zaken een ondergeschikte maar daarom niet onbelangrijke functie vervulde en in die positie zeker ook medeverantwoordelijk was, geniet nog steeds van een onverdiende onschendbaarheid. Aldus Ludo De Witte.

Opvallend is de moeizame relatie met het op onwaarschijnlijke schaal verspreide en ook bekroonde Congoboek van David Van Reybrouck. Congo kwam uit in 2010 en Van Reybrouck lijkt voor de passages waarin hij de belangrijkste feiten in verband met Lumumba verwerkt – de beruchte speech en de liquidatie – nauwelijks een beroep te hebben gedaan op het boek van De Witte. Het is wel opgenomen in zijn bibliografie, maar het valt toch wel heel erg op hoe Van Reybrouck er in zijn tekst omheen fietst. Nergens verwijst hij ernaar – alsof er helemaal geen Lumumbacommissie is geweest. Maar niet alleen dat, het licht dat Van Reybrouck op de gebeurtenissen laat schijnen is toch wel heel verschillend. Hij is veel kritischer ten aanzien van de Congolese staatsman dan De Witte. Zo tilt hij erg zwaar aan de manier waarop Lumumba met zijn inaugurale speech de Belgische koning voor schut zette. In bepaalde aspecten wijken beide teksten niet alleen qua teneur maar ook in de feiten behoorlijk van elkaar af. Als Van Reybrouck bijvoorbeeld schrijft: ‘In augustus 1960 was Lumumba een eenzaam man, die alleen nog de steun had van de Sovjets’ (320), dan is het mij toch een raadsel waarom Lumumba zo nodig moest worden geëlimineerd. Door velen werd Lumumba, niet altijd op een waardenvrije wijze, opzijgeschoven als een onrealistische, naïeve, ondiplomatische wereldverbeteraar zonder politiek talent, in elk geval als politieke kracht niet sterk genoeg om in de chaos na de onafhankelijkheid zijn land de juiste richting te doen inslaan. Maar, aldus De Witte, deze versie van de historische werkelijkheid laat niet toe ‘een antwoord te geven op één cruciale vraag: als Lumumba een geïsoleerd politicus was, hoe komt het dan dat Brussel, Washington en New York [bedoeld worden de VS en de VN] een gigantische en langdurige militaire operatie opzetten, met inbegrip van de ontplooiing van vele duizenden Belgische soldaten en blauwhelmen, destabiliserings-, moord- en omkopingsoperaties, en een enorme mediacampagne?’ De Witte toont alvast aan dat Lumumba’s deportatie naar Katanga en uiteindelijk zijn liquidatie nu net ‘nodig’ waren omdat men vreesde dat zijn talrijke medestanders hem terug naar de hoogste politieke macht zouden stuwen – en dat op die manier de economische belangen van het Westen in de voormalige kolonie (‘de neokoloniale wurggreep’) niet zouden kunnen worden gevrijwaard. (Over Van Reybroucks Lumumba-interpretatie schreef Joris Note een zeer goed stuk. En Ludo De Witte had ook wel enige bedenkingen bij Congo.)

Wat er ook van zij, De moord op Lumumba is een sterk staaltje onderzoeksjournalistiek en hééft een daadwerkelijke impact gehad – en heeft dat nog steeds – op de manier waarop we naar ons koloniale verleden kijken. 


Volg alle teksten van het project 'laatste rechte lijn': hier