donderdag 11 januari 2018

Tim Parks, In extremis



7 januari 2018

98 – Ik volg Tim Parks nu al een tijdje. Dat is niet evident want de man schrijft vlug en veel, zowel non-fictie als fictie. Zijn boeken over Italië zijn geliefd bij italofielen – Parks is in dat land een inwijkeling. Veel van wat hij schrijft is (semi)autobiografisch. Hij schrijft over zijn persoonlijke geschiedenis, maar ook over zijn lectuur en medische problemen, dat laatste bijvoorbeeld in Leer ons stil te zitten. Parks is, zo lees ik nu in zijn Wikipedialemma, ook vertaler: van onder meer Moravia, Calvino, Calasso en Macchiavelli. Zijn romans behoren tot de subtop, zou je kunnen zeggen. Ik las van hem eerder al Buiten bereik. En ik heb hier nog een paar in het Nederlands vertaalde romans van hem staan, allemaal verworven in de ramsj. Maar met In extremis wacht hem, dat kan niet anders, een definitieve doorbraak. Want In extremis heeft alles wat een goede roman moet hebben. Of toch zeer veel.

Het verhaal is overzichtelijk. Thomas Sanders is een linguïst die optreedt als proefkonijn voor een aarsmassagetherapie (!). Hij moet in allerijl naar Engeland terugkeren omdat zijn moeder op sterven ligt. Bij haar sterfbed ziet hij een aantal mensen uit zijn vroegere leven terug. Een uitgelezen kans om met dat verleden af te rekenen – voor zover dat mogelijk is want: ‘Het is vreemd hoe het verleden – je eigen verleden tenminste – nooit voorbijgaat.’ – en om eindelijk knopen door te hakken. Besluiteloosheid is een van zijn belangrijkste karaktertrekken.

De thematiek is rijk. De domeinen die Parks bestrijkt, en dat op een zeer onnadrukkelijke, dat wil zeggen goed geïntegreerde manier, zijn divers: medische topics, taalkundige kwesties, de impact van technologie op ons sociaal leven (‘Wat had het voor zin kinderen te hebben (…) als ze altijd een koptelefoon ophadden?’), religie, de liefde natuurlijk, en uiteindelijk de dood en hoe wij met dat ‘gegeven’ omgaan… Uiteraard zijn deze thema’s, hoe divers ook, met elkaar verweven – en allemaal staan ze in relatie tot de dood. Tederheid en intimiteit hangen nauw samen met het besef te moeten doodgaan. De religie heeft, dat spreekt voor zich, zeker ook met ons sterfelijkheidsbesef te maken. En dat geldt zelfs voor het linguïstische thema in deze roman aangezien Thomas’ niche als taalkundige de taalarchaïsmen betreft: taal verandert voortdurend en dat gaat altijd ten koste van woorden en uitdrukkingen die ten dode zijn opgeschreven – ‘alsof het archaïsme een soort memento mori ís’. De medische en de doodsproblematiek verwijzen per definitie naar elkaar, ook in die zin dat Parks beide aangrijpt om een van zijn centrale thema’s, de relatie tussen lichaam en geest, uit te werken. Hij doet dat grondig en op een aardse wijze: voor Parks spelen pis en stront wel degelijk mee, hij schrikt er niet voor terug zijn handen, bij manier van spreken, vuil te maken. En uiteraard is de titelkeuze – in extremis – meerduidig: niet alleen het einde van het leven wordt daarmee bedoeld, maar ook ons corporele uiteinde, de anus.

De psychologie is interessant. Thomas Sanders is een succesrijk man maar hij blijkt, ook al is hij eind de vijftig, nog altijd niet klaar met zijn familieachtergrond. Met zijn moeder staat het verleden op het punt definitief te verdwijnen. Hoog tijd om daar nu eindelijk eens mee af te rekenen – en ook met de strengreligieuze achtergrond. Zelf lijdt Thomas aan een extreme twijfelzucht. Hij is de ezel die voor een splitsing van de weg staat te verkommeren omdat hij niet weet welke kant hij moet kiezen. Soms heeft hij ‘heel sterk het gevoel dat [hij] twee mensen was’ – de een wil zus, de ander zo. ‘Ik heb een lange ervaring in het gescheiden houden van werelden,’ zegt hij ergens. En uiteraard heeft Parks voor zijn hoofdpersonage niet toevallig die voornaam gekozen: een sprong in het ongewisse is aan Thomas niet besteed. ‘Thomas Sanders had helemaal geen zelf, alleen een goedkope neiging tot mimicry.’
In extremis is niet alleen een serieus boek, het is bij momenten ook buitengemeen grappig. Neem bijvoorbeeld de bespiegelingen over de benaming van het privaat, het kleinste kamertje, ofte de wc. Wie is begonnen, zo vraagt Thomas zich af, om van bathroom te spreken in plaats van toilet? De kwestie komt een paar keer terug omdat Thomas’ medisch probleem met urinelozing te maken heeft. Of neem Thomas’ Spaanse ‘zielenknijper’. Zij is niet fysiek aanwezig in het verhaal, maar wel in Thomas’ geweten als het ware, waar ze af en toe als een koppig kopstemmetje intervenieert: ‘Aarzel niet me te bellen als het u allemaal te veel wordt, Señor Sanders.’ Parks’ humor is, zoals het een Brit past, onderkoeld, tongue in cheeck, beheerst. En daardoor des te efficiënter, zeker in een boek dat zonder humor topzwaar had kunnen zijn. Dat is het nu zeker niet: In extremis leest ‘vlot weg’, zoals dat dan heet, maar gáát ook ergens over.

Dat In extremis vlot leest, heeft het aan zijn stijl en structuur te danken. Parks heeft veel aandacht besteed aan de chronologie van zijn verhaal. Tegen het eind komt er een behoorlijke twist, die het geheel bijzonder stevig in elkaar doet klikken. De schrijftrant is sec, afgemeten, wars van onnodige complexiteit. Korte zinnen, snel tempo, een goede vertaling van Corine Kisling (op enkele schoonheidsfoutjes na). Maar het belangrijkste structuurelement, en meteen ook de voornaamste reden waarom ik deze roman zo sterk vind, is de manier waarop Parks de twijfelzucht van zijn hoofdpersonage illustreert door middel van wat je een stilistische eigenheid zou kunnen noemen, zeker niet iets wat hij heeft uitgevonden maar dan toch een stijlmiddel dat hij perfect beheerst, hoewel het – technisch gesproken – verre van evident is: hij maakt van zijn betoog – geschreven vanuit het standpunt van zijn hoofdpersonage – een polyfonie van stemmen, steeds terugkerende motiefjes, gespreksflarden, verschillende verhaallijnen…, en hij doet dat zo vakkundig en gedoseerd dat je er nooit, ook al springt hij van de meest laagbijdegrondse wc-kwestie over naar een metafysisch probleem, en dan weer terug naar een observatie of een opgevangen wending, de draad bij verliest. Polyfonie zei ik, en inderdaad, Parks componeert. Hij brengt verschillende stemmen bij elkaar en op die manier brengt hij inhoud – toch zeker voor zover zijn hoofdpersonage voortdurend met verschillende inwendige stemmen en de daardoor veroorzaakte twijfel te maken heeft – en vorm met elkaar in overeenstemming.

In extremis is een van de beste romans die ik in lange tijd heb gelezen.