dinsdag 13 maart 2018

sapiens 12



lees hier van bij het begin

De wetten van het geloof
Naast geld en imperia, is religie de derde grote eenmaker. De sociale ordes en hiërarchieën die de samenlevingen samenhielden waren imaginair en dus fragiel. ‘De cruciale historische rol die het geloof speelde was dat het deze fragiele structuren een bovenmenselijke legitimiteit verleende.’ Dat kon het geloof ten aanzien van grote clusters van onderling verschillende bevolkingsgroepen doordat het universaliteit claimde en doordat de gelovigen zich bijgevolg overgaven aan zendingsdrang. De religies van aparte bevolkingsgroepen doen dat niet. Lokale varianten van het animisme waren ‘gericht op de unieke eigenschappen van specifieke locaties, klimaatstreken en fenomenen’. Universaliteit en zendingsdrang waren niet aan de orde.

Door de agrarische revolutie veranderde de omgang tussen mensen en dieren, en tussen mensen en de natuur in het algemeen ingrijpend van een rechtstreekse en gelijkwaardige onderlinge verhouding tot een verhouding met meerdere goden aan wie de mens een gunstige omgang met zijn voorheen gelijkwaardige partners, die nu ondergeschikt waren, kon afsmeken. Het polytheïsme luidde zeker nog niet het einde van het animisme in: dat bleef nog lang voortbestaan voor dagelijks gebruik.

De voorstelling als zou het polytheïsme een ‘kinderachtige vorm van afgoderij’ zijn, is verkeerd. Polytheïsten erkenden meestal ook een hoger principe, een opperwezen, dat niet alleen boven de mensen en de wereld, maar ook boven de godenwereld uitsteeg en dat onverschillig stond ten aanzien van de menselijke besognes. Daar waakten de goden over die elk hun specialiteit hadden.

Doordat polytheïsten meerdere goden aanbidden, zijn ze per definitie toleranter dan monotheïsten. Ze bezondigen zich dus niet aan proselitisme. De religies van de onderworpen volkeren werden door de imperiale polytheïsten getolereerd in ruil voor religieus respect. De Romeinen moesten ervaren dat de christenen daartoe niet bereid waren – vandaar de christenvervolgingen, die overigens in hun gevolgen bleek afstaken tegen de vervolgingen die de verschillende christenfacties elkaar later zouden aandoen. Alleen al in de Bartholomeusnacht (23 augustus 1572) werden er meer protestanten door katholieken afgeslacht dan dat Romeinen ooit christenen hebben vermoord, merkt Harari fijntjes op.

Er is een logische ontwikkeling van poly- naar aanvankelijk vooral lokale monotheïsmen. De persoonlijke beschermgod, bij wie men allerlei gunsten kan afsmeken, wordt tot enige god uitgeroepen. De eerste ‘enige’ god was, ca. 1350 v.Chr., Aten, in Egypte. Het jodendom was een van de volgende monotheïsmen. En daaruit kwam dan het christendom voort, dat begon als een ‘esoterische joodse sekte’. In de zevende eeuw ontstond, gebaseerd op het model van het christendom, de islam. Rond het jaar 1000 geloofden de meeste mensen in Europa, West-Azië en Noord-Afrika in één god. Maar daarmee was het polytheïsme niet van de baan. Het christendom bijvoorbeeld herstelde het godenpantheon in eer in de vorm van een hele batterij heiligen, voor elk kwaaltje een.

Naast het poly- en monotheïsme zijn er ook dualistische religies, zoals zoroastrisme, gnosticisme en manicheïsme: het Goede en het Kwade staan als twee zelfstandige grootheden tegenover elkaar. Meteen een goede oplossing voor het eeuwenoude theodiceevraagstuk: hoe kan een goede god verantwoordelijk worden gesteld voor het al te manifest aanwezige kwaad? De grote dualistische religies, die opgeld maakten tussen plusminus 500 v.Chr. en 500 n.Chr., zijn grotendeels verdwenen, maar lieten toch sporen na in de dominante monotheïsmen: ‘mensen hebben een schitterend vermogen om in dingen te geloven die tegenstrijdig zijn’. Dat dualisme is er niet enkel in de tegenstelling tussen god en duivel, maar ook in die tussen ziel en lichaam, hemel en hel, geest en materie – waarbij het tweede lid telkens voor het kwaad staat.

Met dat alles is het monotheïsme ‘zoals dat zich in de loop van de geschiedenis heeft ontwikkeld een caleidoscoop van monotheïstische, dualistische, polytheïstische en animistische erfenissen’. We spreken in dat verband van ‘syncretisme’.

Er zijn ook religies die zich niet op goden richten: de natuurwetreligies. De bekendste en grootste is het boeddhisme, dat, op basis van een mentale disciplinering, streeft naar het uitschakelen van de begeerte omdat die misschien tijdelijke verlossing maar toch ook altijd leed voortbrengt. Toch kent ook het boeddhisme zijn goden en een hele reeks boeddha’s en bodhisattva’s, die bijstand kunnen verlenen in het streven naar het volledig begeertevrije nirvana.

Naast het boeddhisme waren in het verleden ook jaïnisme, taoïsme, confucianisme, stoïcisme, cynisme en epicurisme  natuurwetreligies. Hedendaagse vormen zijn – volgens Harari –: liberalisme, communisme, kapitalisme, nationalisme en nazisme. Velen zullen, aldus Harari, liever spreken van ideologieën dan van religies. Maar dat noemt hij ‘gegoochel met woorden’. Religie is volgens hem: ‘een systeem van menselijke normen en waarden op basis van geloof in een bovenmenselijke orde’ (wat niet hetzelfde is als een bovennatuurlijke orde). Bovendien is er in de religies die hij daar opsomt ook sprake van heilige teksten, feestdagen, martelaren, heilige oorlogen en ketterse dwaalleren. En niet te vergeten: van ‘fanatieke zendingsdrang’.

Humanistische religies gaan uit van het geloof dat het hoogste goed het welzijn van Homo sapiens is en dat ‘de rest van de wereld en alle andere wezens bestaan uitsluitend voor het profijt van deze soort’. Er zijn drie soorten humanismen. De liberale of vrijzinnige humanisten verdedigen de unieke waarde en vrijheid van elk individu en beroepen zich daarbij op de mensenrechten. Het socialistisch humanisme benadert de mensen als collectiviteit en is eropuit alle ongelijkheden weg te werken. Zowel liberaal als socialistisch humanisme zijn erfgenamen van het christelijke monotheïsme. De derde humanistische, wél van het christendom losstaande, religie is het evolutionair humanisme. Het nazisme is hiervan de bekendste variant. Belangrijkste geloofspunt is de overtuiging dat de mens kan evolueren van Unter- tot Übermensch, van inferieur tot superieur. Dit is zeer politiek incorrect natuurlijk, maar Harari memoreert erg sportief dat in de jaren dertig het – ook in wetenschappelijke kringen – bon ton was om het blanke ras superieur te achten. Het racisme is pas in diskrediet geraakt doordat de nazi’s het voor hun ideologische (of natuurwetreligieuze) kar spanden. Maar dat had zijn tijd nodig, zoals de recente geschiedenis van de VS, Zuid-Afrika en Australië ons leert. (Vreemd genoeg vermeldt Harari hier niet het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime als voorbeeld van hardnekkig, geïnstitutionaliseerd racisme.)

Tegenwoordig denkt niemand er nog aan om inferieure mensentypes uit te schakelen, maar het creëren van een superieure mens is zeker niet uit de geesten, integendeel. De biotechnologie maakt zoiets meer dan ooit mogelijk. Bovendien blijken ziel en vrije wil, waarop bijvoorbeeld het liberale humanisme zich baseerde om de menselijke waardigheid te verdedigen, niets anders dan chemische processen.