dinsdag 30 november 2004

Engelentijd

Om de een of andere reden spookt het ‘gegeven’ engelen door mijn hoofd, de jongste dagen. (Ik schreef bijna het foute ‘de laatste dagen’, en schrok van de connotatie die ontstaat in de combinatie van dat ‘laatste’ met ‘engelen’ – maar goed…) Ik zie met mijn geestesoog, steeds opnieuw, die beklijvende zwart-witbeelden uit Wim Wenders’ Der Himmel über Berlin. Natuurlijk hou ik niet zo van dat halfzachte, pseudo-metafysische en typisch postmoderne gedweep met engelen, maar wel geef ik grif toe dat Wenders, in 1987, de nagel op de kop sloeg: dit is een tijd voor engelen. Geen engelachtige tijd, maar een engelentijd. Ik zou er graag een zijn, ben ik soms in een moment van onbedachtzaamheid geneigd te stellen – maar bij nader inzien doe ik dat maar beter niet. Want engelen lijken mij, welbeschouwd, nog eenzamer dan de mensen die ze begeleiden en met zéér zachte dwang leiden, bijvoorbeeld in Der Himmel über Berlin in de persoon van Peter Falk (gespeeld door Peter Falk, die dus gewoon zichzelf kan zijn). God is dood, immers, en waar anders moeten die engelen nu nog gezelschap zoeken dan bij de mensen, die ze misschien niet eens graag zien? Ze bestaan niet, ik weet het wel, maar wat wél bestaat is de gedachte dat je ze net zo goed bestaan kunt toedichten. Ik zit hier deze woorden in te tikken en ik weet wel zeker dat op mijn schouder een engel zit die leest wat ik schrijf: kan een gedachte troostvoller zijn?
Ik moest er natuurlijk ook aan denken toen ik een paar dagen geleden een aflevering zag van het magistrale Amerikaanse feuilleton Angels of America. Emma Thompson – zij is de engel, wij bepalen soms al te kortzichtig en bevooroordeeld in gedachten hun geslacht – komt, gevleugeld en wel, het aan aids lijdende en stervende hoofdpersonage met een missie opzadelen. De enscenering – met donder en bliksem en instortende plafonds – is zo hilarisch, de dialogen zo van de pot gerukt en de gebeurtenissen zo extatisch en overdreven (het komt zelfs tot een, hoe moet je het in dit geval zeggen?, geslachtsgemeenschap tussen vrouwelijke engel en mannelijke, homoseksuele mens), dat die hele scène van de weeromstuit weer op de een of andere manier op zijn poten valt en een verbazingwekkend grote overtuigingskracht krijgt. Kijk, zo’n engel heeft, vind ik, wél bestaansrecht. Een die, in tegenstelling tot de Wenders-engelen, die met zéér zachte dwang leiden (die mogen er ook zijn), eens stevig de boel door elkaar komt schudden…
Wat er ook van zij, ik vind het wel prettig om zo wat uit de losse pols te filosoferen over engelen. Zonder mij het hoofd te moeten breken over hoeveel van hen er op een speldekop passen. Ze bestaan niet, maar ik laat ze graag bestaan.

Mijn woordenboek (42)

AANSTEKER
Heb ik nooit gekocht, heb ik altijd gehad. En nooit heb ik er een gestolen. Ze kwamen in mijn bezit. En verdwenen dan ook weer, vóór ze leeg waren. Aanstekers zijn zwerfobjecten. Stilzwijgend door rokers aan elkaar uitgewisseld als pasmunt in hun samenzwering. (Al ooit iemand kwaad weten zijn omdat je met zijn, ongewild, met zijn aansteker aan de haal was? Ik niet.)

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (6)

La jalousie, qui a un bandeau sur les yeux, n’est pas seulement impuissante à rien découvrir dans les ténèbres qui l’enveloppent, elle est encore un de ces supplices où la tâche est à recommencer sans cesse, comme celle des Danaïdes, comme celle d’Ixion.
(III:151)

De geblinddoekte jaloezie is niet alleen niet bij machte om iets te onderscheiden in de duisternis die haar omvat, zij is ook als een van die kwellingen die hieruit bestaan dat de taak eindeloos moet worden hervat, zoals de straf der Danaïden, of die van Ixion.

Geblinddoekte jaloezie is niet alleen onmachtig om in het omringende duister iets te ontwaren, zij is bovendien het soort beproeving waarbij de taak steeds moet worden overgedaan, zoals die van de Danaïden, zoals die van Ixion.
(Cornips V:150)

maandag 29 november 2004

Uit het nieuws

In 2003 werd in de hele wereld voor ten minste 435 miljard dollar besteed aan reclame. Daarbij zijn de kosten voor public relations en marketing niet meegerekend.
(bron: Frans Goetghebeur in de binnenkort – op initiatief van Steve Stevaert – te verschijnen essaybundel over ‘actief pluralisme’)

‘Fictieve nabijheid middels digitale apparaten’

(fragment uit een e-mailconversatie met H.; mijn antwoord op een van zijn opmerkingen)

O ja, dat vergat ik nog: ik denk – uiteraard – ook vaak na over de 'fictieve nabijheid middels digitale apparaten'. Mijn persoonlijke mening is duidelijk: liever virtueel contact dan geen contact. De digitale mekaniekjes maken heel veel mogelijk – en we moeten ons dat niet uit een soort van traditioneel gestemde koppigheid ontzeggen. Ik grijp in elk geval, zoals je weet, de geboden mogelijkheden met beide handen aan. Maar uiteraard kan niets de menselijke warmte vervangen. Helaas is die zéér zeldzaam, ook al omdat zij, behalve ideale omstandigheden, een simultane wederzijdse alertheid en bereidheid om zowel te ontvangen als te geven vergt. Alles wat tussen formele ontmoeting en echte overdracht van warmte blijft steken, draagt een vorm van mislukking met zich mee waarmee je in per definitie kille digitale contacten geen rekening hoeft te houden. En precies dat maakt deze vorm van communiceren zo aantrekkelijk. Ik herhaal (want ik wil niet veralgemenen): ik spreek voor mezelf.

zondag 28 november 2004

Mijn woordenboek (41)

AANSPRAAK en AANSPREKEN
Wie iemand aanspreekt, in de zin van: het woord richten tot, maakt aanspraak op die persoon, in de zin van: het recht opeisen om, in zekere zin, bezit te nemen van die persoon en diens luisterbereidheid. Hij verwacht dat die persoon zal luisteren. Elke aanspraak, in de nu andere zin van: het woord richten tot, is als een eis die maar beter niet kan worden teleurgesteld. Maar de mogelijkheid van teleurstelling loert natuurlijk altijd om te hoek. Het hangt er maar van af of de persoon die wordt aangesproken aansprekelijk is. En in hoeverre de aanspraak die wordt gemaakt in de aanspreking zelf aanspreekt. Ik weet niet hoe dat kluwen precies te ontwarren, maar hier is – jawel – sprake van een ongehoorde ingewikkeldheid. We kunnen er maar beter niet aan denken wanneer wij tot iemand het woord richten. Wie voortdurend doordrongen is van de mogelijkheid dat zijn aanspreking niet aanspreekt, en dus niet spraakmakend is, kan maar beter zwijgen.

vrijdag 26 november 2004

EXit

Als alles goed is gegaan, wordt vanaf vandaag in Brugge de cultuurkrant EXit verspreid met daarin het hieronder ten behoeve van de niet-Bruggelingen geciteerde artikel over het ‘fenomeen’ ‘Pascal Digital’.

Pascal Digital bindt lezers en fotografen
,,U bent één van de 119 abonnees en u mag helpen zoeken naar nieuwe.’’ Dat berichtje viel in mijn mailbox nadat ik had kennisgemaakt met Pascal C. uit Sint-Kruis. Zijn initiatief bracht mij op het spoor van een heel netwerk van mensen die op het wereldwijde web met elkaar communiceren over alledaagse thema’s en bij weer anderen die er hun digitale fotootjes tonen.
Ga naar pascaldigital.blogspot.com en/of photoblog.be/pascaldigital en u bent een tijdje zoet. Achter het eerste internetadres zit een tekstblog, achter het tweede een fotoblog. Maar daarnaast zijn er, voor de inmiddels al heel wat meer dan 119 abonnees, ook de dagelijkse mails met telkens nog een andere foto dan op de fotoblog.
Blogs en mails worden de wereld ingestuurd door Pascal C., een veertiger die zichzelf in de digitale wereld Pascal Digital noemt. Voor zijn beroep is hij zelfstandig doende met teksten vertalen en persklaar maken, en hij begeleidt in Brugge en omgeving ook enkele leesclubs.
,,Het doel van beide blogs en de mails spreekt voor zich’’, zegt Pascal C.: ,,Ik wil mijn indrukken en bedenkingen delen en op die manier ook mensen met elkaar in contact brengen. Zoveel mogelijk vermijd ik egotripperig geschrijf over mijn privé-leven, hoewel persoonlijke informatie soms toch onvermijdelijk is. Maar het is zeker geen dagboek, wie zou daar trouwens in geïnteresseerd zijn? Ik probeer voor elk wat wils te brengen: er zijn rubrieken met verslagjes van wandelingen in Rijkevelde (die overigens aansluiten bij een reeks foto’s op de fotoblog), er is een woordenboek met mijn ‘eigen namen’ (met korte stukjes over Alvar Aalto, Aardenburg, Aarlen, Aarschot, Abba, Abbeville, Abbey Road…), ik lever nieuwe vertalingen van zinnen uit A la recherche du temps perdu van Proust, maak bedenkingen bij het nieuws van de dag of mijn lectuur, en schrijf verslagjes van mijn fietstochten.’’
Natuurlijk is Pascal C. overtuigd van de zin van dit soort initiatieven: ,,Met mijn teksten bereik ik waarschijnlijk meer lezers dan indien ze in een literair tijdschrift van de tweede garnituur zouden staan. Meegenomen is ook dat de lezers meteen kunnen reageren – soms ontstaat er al eens een heus gesprek. De fotoblog stimuleert het reageren zelfs uitdrukkelijk. Overigens kun je daar enkele zeer getalenteerde Brugse fotografen aan het werk zien: Alchemist en Timescapes bijvoorbeeld, om maar die twee te noemen. Het contact op beide blogs is weliswaar virtueel, maar ik verkies virtueel contact boven géén contact. En er zijn wel degelijk uitlopers naar de werkelijkheid.’’
Hoe ik mij een en ander praktisch moet voorstellen: ,,Ik werk thuis, breng het grootste deel van mijn dag door voor de computer. Tijdens de pauzemomenten tik ik mijn bedenkingen in en plaats ik de foto’s die ik op mijn geregelde wandelingen maak. Zonder digitaal fotoapparaat kom ik de deur niet uit.’’
Zowel foto- als tekstblog zijn zeer gebruiksvriendelijk. De tekstbijdragen zijn overwegend kort en worden bovendien gearchiveerd. De Brugse bezoeker van de tekstblog zal er weliswaar geen klankbord van het actuele culturele of politieke gebeuren in zijn stad vinden. Maar als beschaafd forum waarop mensen met elkaar kunnen communiceren en kijken naar foto’s waarin ze af en toe ook hun woonomgeving zullen herkennen, is dit gebruik van het internet beslist een aanwinst. (LF)

Wie gratis en vrijblijvend een dagelijkse mail met foto wil, schrijft naar: pascaldigital@hotmail.com.

E-mailconversatie met een verbolgen S.

Eergisteren stuurde een verbolgen S. mij een voor een of andere kijkersbus bestemde reactie op iets wat hem op tv had geërgerd. En daaruit ontspon zich de volgende e-mailconversatie. Eerst dus de reactie.

Geachte Mevrouw, Heer,
Op 19 november j.l. berichtte u in uw nieuws over de heropening van de gerenoveerde Scala in Milaan.
Die berichtgeving was beschamend ondermaats.
Eerst werd beweerd dat de Scala "heropende met een opera van Toscanini"; vervolgens werd daaraan toegevoegd dat er "wereldberoemde componisten" werden uitgevoerd "als Verdi, Toscanini en Puccini".
Ik verwacht van de VTM uiteraard niet veel expertise inzake klassieke muziek - u vindt dat allemaal maar muf en elitair, en u hebt een lage dunk over het publiek.
Maar een miniem zoekactietje via Google, het allerminste toch wat men van een zogeheten journalist mag verwachten, zou dienen te volstaan om te weten te komen dat Toscanini niet eens een componist wás: hij heeft het in zijn jeugd wel geprobeerd - wie niet - maar aan een opera, laat staan een wereldberoemde, heeft hij zich niet gewaagd.
Arturo Toscanini was namelijk een - dé - wereldberoemde dirigént. En hij heropende de Scala met een galaconcert onder zijn leiding.
Zo'n zelfingenomen onkundig misprijzen voor de muziek vind ik getuigen van een ronduit stuitend populisme.
Met vriendelijke groet,
S.

*
Ach, S., je hebt natuurlijk overschot van gelijk maar je weet toch zo al wat er met je mail gebeurt? Een of andere minus habens in een heel klein, duister bureautje - je vindt het pas nadat je heel lange, duistere gangen hebt doorlopen en ondertussen meermaals aan 'Het slot' van Kafka hebt gedacht - zo'n nitwit dus, in zo'n bureautje, vindt jouw mail en leest hem diagonaal (hij kàn lezen!) en drukt zuchtend - 'alweer zo'n intellectueel die zijn frustraties in fraai geformuleerde zinnen sublimeert' is niet wat hij denkt want dat is te fraai geformuleerd - op de 'Verwijderen'-knop en zo wordt jouw verzuchting, waar je toch iets van jezelf in hebt gestoken, met de grootste onachtzaamheid in het grote digitale gat geparkeerd waarin al onze verzuchtingen worden geparkeerd, terwijl boven ons hoofd (dat gat bevindt zich in de kelder) op de parketvloer en onder de vergulde kroonluchters van de publieke opinie luidkeels gezongen en gelachen wordt in een of andere Notenclub of Swingpaleis...
P.
(ps Mag ik jouw reactie en mijn reactie daarop op mijn weblog parkeren?)
*
Misschien toch maar liever niet openbaar, Pascal (laat me nog even bedenktijd).
Ik verwacht ook geen serieuze reactie - wou het alleen even kwijt, die ergernis, ook over dat superieure toontje waarop het sjoernalje zijn kul verkoopt.
Werk goed,
S.

*
S.,
Richt uw loop op waardige slachtoffers! Te meer daar de kogels waarmee gij schiet zo aardig glanzen!
Overigens, mag ik nu jouw hilarische Toscanini-bijdrage op het webbb zetten?
Hartelijke groet,
Pascal
*
Gij moogt - maar in welke zin vindt ge ze precies hilarisch?
S.

*
wel, het enthousiasme, de onvoorwaardelijke en daardoor in deze tijden bijna aandoenlijke inzet voor de hoge cultuur, de oprechte verontwaardiging, de genereuze verve waarmee de wrevel is verwoord en ook de onbeschaamde zorg die aan die verwoording werd besteed - kortom het anachronistische, wat natuurlijk precies datgene is wat mijn sympathie opwekt
en dan zijn er nog enkele - misschien ongewilde - klankeffecten die ik wel grappig vind, bijvoorbeeld 'Toscanini was namelijk een - dé - wereldberoemde dirigént' (un, deux: de dirigent geeft de maat aan), of het binnenrijm in 'ronduit stuitend populisme'
(maar misschien hebben wij een andere kijk op wat 'hilarisch' is - ik sluit niet uit dat wij het woord in een andere betekenis gebruiken)
P.
*
zo - hiermee haal je me wel over de schreef!
S.

donderdag 25 november 2004

Vijfduizend

Op 10 september mocht ik hier mijn duizendste pageview vieren. Welnu, het is mij een grote eer te kunnen melden dat op heden, om 15.45 uur, alhier de vijfduizendste klik werd geregistreerd. Vijfduizend paar ogen zagen deze door mij aangerichte witte letters op zwarte achtergrond – en het valt niet uit te sluiten dat af en toe ook eens iets werd gelezen. De jubilaris is een grijze muis uit de Telenet België-ploeg waartoe ik zelf ook behoor en die het grootste aantal bezoekers levert. Statistisch gezien een grotere waarschijnlijkheid dus dan de ‘Chello Broadband GmbH, Oostenrijk’-adept die hier als duizendste over de vloer kwam.
Jaja, ik volg ze wel, die cijfertjes. Een leuke dans.

Geföhnd en met snor

Nu is het zeker: Frank Deboosere is niet neutraal. Hij is een partijdige weerman. Zijn attitude is onwetenschappelijk. Hij moet worden verwijderd.
Ik erger me al een tijdje aan het meteorologisch en milieudeskundig optimisme van deze sympathieke, goed geföhnde snordrager (op zich is dat geen geringe verdienste van Frank, want goed geföhnde snordragers vertrekken bij mij so wie so al met een handicap, zeker als ze nog een zilveren kettinkje rond de hals dragen – maar dat is, voor zover ik weet, bij Frank Deboosere niet het geval), ik zei: ik erger me al een tijdje aan het meteorologisch en milieudeskundig en te pas en te onpas rondgebazuind optimisme van onze weerman (ozongat? nix aan de handa; broeikaseffect? nix aan de handa; afsmelten van het poolijs? nix aan de handa…), maar nu is hij, wat mij betreft, een stap te ver gegaan. Hij heeft, onrechtstreeks, zichzelf verraden als partijdig, vooringenomen en derhalve onwetenschappelijk waarnemer van algemene tendensen, zoals bijvoorbeeld, behalve het weer: de internationale politiek.
Vanmorgen immers heeft Frankske (zoals hij in de VRT-wandelgangen aan de Reyerslaan wellicht, zoals ik mij levendig kan inbeelden, wordt genoemd) vermeld welk weer het is in Kiev. Nu heeft hij dat nog nooit gedaan. Net zo min als dat hij ons kwansuis verblijdt met de weersomstandigheden in Moermansk, Vladivostok, New Delhi, Samarkand, Santiago de Chile of Boston. (Tenzij daar iets heel ergs of opmerkelijks gebeurd is, natuurlijk.) Frank zei, nadat hij had meegegeven dat het vannacht in de Kempen vijf graden had gevroren: ‘Maar dat is nog niets vergeleken met Kiev want daar vroor het vannacht tot min elf en viel er eenentwintig centimeter sneeuw.’ Op zich kan dat best interessante informatie zijn, maar ik moet ze niet van Frank. Want, zegt Frank meteen tussen de regels: Wat is dat toch erg voor die moedige, de kou trotserende demonstranten die zo snel mogelijk in Oekraïene het ongebreidelde kapitalisme uit het Westen willen importeren. Begrijp me niet verkeerd: ik zeg niet dat het Russische alternatief beter is, ik zeg alleen dat mijn weerman mij geen politieke duiding moet verstrekken. En ik verwacht dat zeker niet van een weerman die, bij hoog en bij laag bewerend dat hij zich strikt houdt aan de strikt objectieve wetenschappelijkheid, om zich heen toetert dat er met het klimaat nix aan de handa is en dat het al zou helpen als iedereen in plaats van met 120 met 90 per uur naar Brussel walmt en dat iedereen die het niet ziet zoals hij het ziet zich aan buitensporig defaitisme bezondigt, een psychologisch te duiden grilletje waar onze geföhnde Frank duidelijk geen last van heeft.
Alsof het voor die andere Oekraïeners, die met die blauwe vlaggetjes, niet óók koud is.

woensdag 24 november 2004

De vreugden van het scannen

‘… het nieuwe zetsel levert meteen minstens negentien nieuwe fouten op. Ik vermeld de meest storende. Op pagina 68 regel 8 en op pagina 122 regel 8 is het voor Van Nijlen zo typische woord ‘lied’ merkwaardig genoeg ‘bed’ geworden. Op pagina 148 regel 14 is ‘rustloos’ getransformeerd tot het nogal surrealistische ‘rusdoos’. Op pagina 171 regel 9 staat ‘met’ in plaats van ‘niet’. Op pagina 172 regel 12 is ‘elken’ ‘eiken’ geworden.’
(Met dank aan Jan Schoolmeesters, die het hier heeft over de derde druk van de verzamelde gedichten van Jan van Nijlen; u kan raden welk apparaat men gebruikt heeft om het oude zetsel naar het nieuwe over te brengen, en welk menselijk oog er níet aan te pas is gekomen om die overdracht te begeleiden. De volledige recensie verschijnt binnenkort in Poëziekrant 2004/6.)

dinsdag 23 november 2004

@Anneke

Anneke’ schrijft in een commentaar op een van de Ryckevelde-stukken:
Weet je? Als ik eerlijk ben (wat hier geapprecieerd wordt dus geen kans op afschieten denk ik) dan moet ik zeggen dat ik je Ryckevelde-reeks initieel niet echt leuk vond. Ik had ook moeite met de vorm.
Maar nu je ondertussen al aan (18) zit, merk ik dat ik er naar uitkijk. Al was het maar om de beschrijvingen van het seizoen dag op dag zoveel jaar geleden. Het is blijkbaar niet elk jaar hetzelfde, het is geen cirkel van steeds wederkerende saaiheid.
Je hebt gelijk hoor, het doorgeven van de echt waardevolle dingen des levens ís een edele taak.

Dit is mijn antwoord:
@Anneke
Je commentaar op de Ryckevelde-reeks doet me plezier want je slaat de nagel op de kop.
Je hebt gelijk: in het begin is het saai, niet bijzonder interessant, eentonig... Maar zo ging het ook in de werkelijkheid: de eerste keren zag ik nog niets! Het was maar door steeds naar dat bos terug te keren, dat het zich aan mij begon te openbaren. En op den duur kon ik de stortvloed aan impressies niet meer meester! Het schrijven, steeds doorwrochter, 'poëtischer' in zekere zin, begon zich als een scherm tussen mij en de werkelijkheid te plaatsen en stond een echt genieten in de weg...
Nu ja, hoe het verder gaat, lees je wel...

Doordenkertje

'Het opnemen van de inhoud in de inhoud is een klassiek geval van systeemdwang.'
(met dank aan Jan Schoolmeesters)

maandag 22 november 2004

Austerlitz (1)

Ik leidde vandaag twee leesclubbijeenkomsten. Ter tafel lag telkens Austerlitz van W.G. Sebald.
Ik leerde Sebald (1944-2001) toevallig kennen toen zijn eerste in het Nederlands vertaalde boek ‘ter recensie’ op mijn werktafel belandde. Ik ging af op de titel, Melancholische dwaalwegen, en was onmiddellijk verkocht. Het artikel dat ik toen schreef parkeer ik een van de volgende dagen wel eens op deze blog – zo wordt het misschien nog eens door iemand gelezen.
Sebald is mijn favoriete auteur. Het genoemde boek, De émigrés, De ringen van Saturnus en nu dus ook Austerlitz, dat ik vorige week herlas, zijn stuk voor stuk parels: meeslepende, intrigerende, diepzinnige studies van wat het betekent mens te zijn in deze tijd. Of misschien moet ik zeggen: een gevoelig mens te zijn in deze tijd.
Om de een of andere reden, die wellicht te intiem is om hier neer te schrijven, liggen deze boeken mij na aan het hart. Ligt ook deze man mij na aan het hart – het heeft mij echt pijn gedaan toen ik in 2001 vernam dat hij tegen een boom was gereden. (Hij die zo mooi over bomen schreef…)
Het was dan ook niet zonder inzet dat ik vanmorgen en vanmiddag naar de leesclub trok: wat zouden de leesclubleden vinden van het boek waarmee ik hun had opgezadeld? Zou mijn onvoorwaardelijk enthousiasme door hun scepcis op de proef worden gesteld? Austerlitz biedt immers niet het evidente verhaal waarnaar zij – ondanks al mijn weerwerk – nog altijd vaak verlangen; het is een behoorlijk zwaar-op-de-handse constructie waarin niet zo evidente en welbeschouwd nogal sombere thema’s worden uitgewerkt: de onmogelijkheid om een pijnvol verleden te verwerken is er wellicht het belangrijkste van.
Groot was mijn vreugde, mijn pedagogische vreugde, toen ik merkte dat iedereen was aangegrepen door het boek. Het sterkte mij in mijn vertrouwen in het vermogen om ‘de echt waardevolle dingen des levens’ door te geven, en in mijn overtuiging dat dat doorgeven een edele taak is.

vrijdag 19 november 2004

Uithaal

In de kolom hiernaast (rechts) staat geen rubriekje met ‘Links’. Dat is geen kwestie van oncollegialiteit. Neen, ik ben computeranalfabeet. Maar af en toe voel ik toch de behoefte om u alsnog op het spoor te brengen van allerlei interessante websites – ja zelfs van websites die nog veel interessanter zijn dan de mijne! (Ik moet hier ongetwijfeld niet, gezien het niveau van mijn publiek, zo’n, hoe noemen ze het, smiley bijzetten om aan te geven dat ik mij aan ironie bezondig.) Dus doe ik noodgedwongen een beroep op een verwijzinkje. Een hyperlink, dat kan ik nog net aan. Bijvoorbeeld naar de goeroe van een generatie webloggers Vandenb.com, die vandaag het alleraardigst stukje ‘De uithaal’ op zijn log parkeerde.

donderdag 18 november 2004

Het chocoladespel

Het chocoladespel: een bord met daarin een chocoladeklaas of -haas (onlangs deden we het met een haas, we kennen onze feesten niet meer) gaat de tafel rond. Om beurt kloppen de deelnemers met een omzwachtelde hamer op de klaas/haas. Er moet een stuk afbreken. Als er geen stuk afbreekt, wordt het bord doorgegeven. De leukste klop is de eerste, wanneer het stuk chocolade nog mooi intact is en de beschadiging dus het grootst. Normaal gezien mag de gastvrouw de eerste keer met de hamer kloppen. Als er een stuk afbreekt en het blijft op het bord liggen, mag de deelnemer aan het chocoladespel dat meteen opeten en nog eens kloppen. Als er een brok naast het bord terechtkomt, mag hij nog wel dat stuk opeten, maar hij wordt onverbiddelijk uit het spel gestoten. Winnaar, ook van de resten van de klaas/haas, is hij (of zij) die als laatste overblijft.

Vliegen boven Picardië

Vanuit de helikopter is te zien hoe Roger De Vlaminck (in de overlangs gestreepte trui van zijn sponsor) op elke kasseistrook – en ze volgen elkaar snel op, de kasseistroken – zijn tegenstanders van zich af poogt te schudden. Hij komt onwaarschijnlijk snel vooruit. Twee renners achter hem plegen overleg, een ervan gaat De Vlaminck tot de orde roepen. Letterlijk: roepen, met woorden. Achter het televisietoestel hebben we er het gissen naar welke woorden dat zijn, maar dat ze niet fraai bekken, lijkt evident. De Vlaminck geeft niet af en probeert het nog eens. Dan probeert de concurrentie het met dat andere middel: een pion offert al zijn krachten op, haalt de lichtjes voorop rijdende Vlaming in en gaat vlak voor hem uit rijden, iets trager nu. De Vlaminck kan er nauwelijks langs, zo smal is de weg nu weer; hij moet zijn ontsnappingspogingen noodgedwongen even staken…
Duidelijk geïnspireerd door deze helikopterbeelden (maar waar komen die dan weer vandaan), dokkert hij nu zelf over de kasseien. Hij is hier in Picardië aan het rondfietsen terwijl zijn reisgezellen (ze hebben deze nacht met de boot het Kanaal overgestoken vanuit Engeland) iets anders doen. Hij heeft zich, om het zo te zeggen, even afgezonderd. Opeens komt de weg, waar normaal gezien geen kat komt, zoveel is duidelijk, uit op een versperring. Achter drie paaltjes loopt de kasseistrook, smaller nu, een eind door een privé-tuin, waarna hij, na opnieuw drie paaltjes, gewoon doorloopt. Op een van de paaltjes staat een bericht: gelieve hier niet door te rijden. Maar het kán wel, dus maakt hij aanstalten om tegen het verbod in te gaan. (Hij heeft ondertussen wel een sigaret aangestoken.)
In de tuin is iemand de bladeren aan het samenharken. ‘Allez-y’, roept-ie. Rij maar door, maar niet over het gras! Dat doet hij dan maar. Hij leidt zijn fiets tussen twee erg dicht tegen elkaar geplaatste paaltjes door, waarbij hij niet anders kan dan ze met de pedalen raken. Wanneer hij, paffend, langs het huis komt, ziet hij enkele mensen in rieten stoelen koffie drinken en gebak eten, en voor hij het weet is hij bij hen op bezoek (hij gooit net voor het binnengaan zijn peuk op het gazon). Ze moeten duidelijk wat argwaan overwinnen – is hij niet een ordinaire cyclotoerist zoals er hier zo veel passeren dat er zelfs plakkaatjes moeten worden gezet? – maar al vlug wordt hij in de conversatie opgenomen.
Aan de zoon des huizes, die zich duidelijk stierlijk verveelt, toont hij voor hoe veldrijders hun fiets op de schouder nemen om over onberijdbaar terrein toch vooruit te komen. Daarbij stoot hij met zijn stuur de jongen aan onder het oog. De jongen begint, hoewel hij niet erg geraakt kan zijn, op slag te janken: een vervelende situatie. Met de fiets op de schouder daalt onze wielerheld nu een trap af. Hij raakt een stijl van de leuning, een deurstijl, de hoek van een meubel.
Nu bevindt hij zich in een kamer waar enkele op een sofa gezeten mensen naar een televisie kijken: Parijs-Roubaix, De Vlaminck is nog altijd aan het proberen weg te geraken. Hij komt met die mensen in gesprek, een ervan lijkt sprekend op Frans Boenders. Ze worden afgeleid door muziek op de tv: een clip uit de vroege jaren zeventig, ouderwetse heren met lang haar en lange baarden die snedig de gitaar aansnijden, een mooi blond meisje dat zich, hoofdschuddend (headbangend, zouden wij nu zeggen), in het zweet danst. Haar huid glanst, haar décolleté geeft een inkijk op een korsetroze beha. ‘Wie zijn dat ook alweer,’ vraagt Frans Boenders. ‘Procul Harum’, weet de wielertoerist. (Hij heeft het mis, in werkelijkheid, nuja, werkelijkheid, wordt op de gedroomde tv gebracht: ‘Leila’, van de groep waarin Eric Clapton speelt – maar hoe heet die groep alweer?, ik hoorde het op het eind symfonisch uit de bol gaande lied een dag of twee geleden op de radio.)
Tijd om de rit voort te zetten. Onze wielerman wint nog wat informatie in over de reisroute (een aftandse landkaart wordt opengeplooid) en verlaat het huis, nu aan de achterkant. Hij ziet nog even de zoon des huizes: die heeft een flinke jaap onder zijn rechteroog. Toch maar snel wegwezen, denkt de fietser. Hij rijdt nu een eind langs de kust: links, in de verte, het lagergelegen Kanaal, rechts een verlept industriestadje met een vreemd cirkelvormig monument dat je eerder in een Noord-Italiaanse stad zou verwachten. Of op zo’n schilderij van … (hoe heet die nu weer), zo’n perspectivische afbeelding van de ideale stad. Nu goed, het baptisteriumachtige cirkelvormige gebouw staat hier, eigenlijk is het maar een kartonnen replica, erg klein, gemaakt uit stukjes karton die je uit een blad moet knippen, op de stippellijn vouwen en met behulp van uítstekende lipjes aan elkaar moet kleven… De replica staat op een cilindervormige sokkel, die zomaar buiten op straat staat.
Hier eindigt de droom. Rest nog te bepalen welke dagrest mij op de luchtbeelden uit een imaginair tv-verslag van een Parijs-Roubaix uit de jaren zeventig heeft gebracht. Het schiet mij, half wakend, half wakker wordend (vanwege het verlangen dit alles neer te schrijven, wat ik vervolgens dan toch maar doe, tussen kwart voor vijf en half zes in de vroege ochtend), te binnen: het is een zin die ik gisterenavond in het bijna pijnlijk en in elk geval schrijnend mooie Austerlitz van W.G. Sebald heb gelezen:
‘…nooit, zei Austerlitz, zal ik de bochtige monding van de Theems vergeten die voor ons opdook als uit het niets, een drakenstaart, zwart als wagensmeer, die door de invallende nacht kronkelde en waarlangs nu de lichtjes aangingen van Canvey Island, van Sheerness en Southend-on-Sea. Later, toen we in de duisternis een lus maakten boven Picardië en weer op Engeland afkoersten, zagen wij, als we opkeken van de verlichte cijfers en wijzers, door de beglazing van de cockpit het hele schijnbaar stilstaande maar in werkelijkheid langzaam draaiende hemelgewelf zoals ik het nog nooit had gezien…’
Vliegen boven Picardië, dat is toch wat een televisiehelikopter tijdens Parijs-Roubaix doet, niet?

PS
Aanvulling:
Op de naam van de Italiaanse architect waarvan sprake in verband met het cirkelvormige gebouw kon ik niet komen om de heel eenvoudige reden dat hij (het zal wel een hij zijn, zeker?) geen naam heeft: hij wordt aangeduid met 'Omgeving van Piero della Francesca', en het (zeer horizontale) schilderij dat ik voor ogen had, met daarop centraal het cirkelvormige gebouw, heet 'Ideale stad met ronde tempel' en wordt bewaard in het Palazzo Ducale in Urbino.

woensdag 17 november 2004

Mijn woordenboek (40)

AANSPOELEN
Als puber had hij die altijd terugkerende droom: hoe hij na een schipbreuk aanspoelde op een verlaten strand, de resten van wat aan flarden gescheurde kleren aan zijn lijf, en hoe hij bijkwam met over zich heen gebogen een al even schaars geklede, welvoorziene schone die hem de avond voordien in de balzaal van het cruiseschip was opgevallen… Zij zou hem wakker kussen, oplappen, meenemen, onderdompelen in een zee van ongekende verrukkingen… En zou hij daaraan nog eens kunnen ontsnappen, aan díe zee? En op welk eiland zou hij dan aanspoelen?

dinsdag 16 november 2004

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (5)

Comme ce genre de sujet traité par un hôtelier me paraissait ennuyeux, je cessai d’écouter.
(II:752)

Aangezien dat soort onderwerp me, in de bewoordingen van een hotelhouder, danig verveelde, luisterde ik niet langer.

Omdat dit soort onderwerp in de mond van een hôtelier mij weinig boeiend scheen, luisterde ik niet langer.
(Cornips IV:58)

Uit het nieuws

Het is u misschien ook niet ontgaan dat twee op het eerste gezicht ver uit elkaar liggende feiten opvallend samenvallen: dat Iran, een paar dagen geleden, beslist om zich te schikken naar de internationale atoomafspraken (stopzetting van nucleair programma, etc.), en dat minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, een van de meest gematigde leden van de regering-Bush, opstapt zonder daar echt een reden voor op te geven. Ik weet niet wat u er van denkt, maar mij zint dat samenvallen niet.

De grootste mens van een klein land

Het idee alleen al, dat je het kijkvee de ‘grootste mens’ van het land laat verkiezen… Dat je niet vooraf incalculeert tot wat dat kan leiden. Welke politieke en maatschappelijke gevolgen dat zogezegd onschuldige spelletje kan hebben. Het totale gebrek aan verantwoordelijkheidszin dat achter dat soort ondernemingen steekt. Als er maar veel volk naar kijkt...
Dan blijkt die Wouter Bos daar nog bij te zitten ook. Het opportunisme van zijn berekening: er op rekenend dat de visibility in de eindafrekening zwaarder doorweegt dan het schaamrood dat eventjes op zijn kaken verschijnt wanneer blijkt dat de voorkeur van ‘het’ volk (deels ook PvdA-stemmers) uitgaat naar een intolerante volksmenner die heel goed begrepen had hoe de mediademocratie werkt. En die mediademocratie werkt dus niet door een Van Leeuwenhoek, een Multatuli, een Rembrandt, een Spinoza of een Erasmus het etiket van ‘grootste Nederlander’ op te spelden, dus. Wie moet die ouwe zakken nog, trouwens?
Ik ben het beu. En dan moet je nog opletten hoe je daar uiting aan geeft. Je bent zo snel zwaar op de hand, serieus, niet leuk genoeg. Dan krijg je zo’n oen als, godbetert, ‘All ur base’, die mij in krakkemikkig Nederlands de les komt spellen: ‘Als ik een blog van jou lees voel ik me al ongemakkelijk na drie zinnen.’ Ach man, dat liet je mij vorige maand ook al weten. Waarom hoepel je dan niet definitief op als je het maar niks vindt? Van het soort gemakzucht dat jij aan de dag legt, zal de wereld zéker niet beter worden.
En ja, de vorm is wel degelijk belangrijk. Maar hoe krijg je dat uitgelegd als geen kat het nog hoort of ziet te midden van alle ruis.
Zie je, daar word ík dan ongemakkelijk van. Dat je ziet hoe heel veel op deze wereld naar de haaien gaat, hoe het gepeupel en de commercie zowat alles van waarde in hun greep krijgen, hoe de zogenaamde kritische intellectuelen vanuit de marge van de marge wat amechtige oprispingen laten horen omdat ze bang zijn niet leuk genoeg of te moeilijk te worden bevonden en hoe ze het zelfs presteren om zich door de amusementsindustrie te laten inpalmen (Marc Reynebeau is wat dat betreft, ik zei het hier al eerder, het trieste voorbeeld). De democratisering bijt in haar eigen staart en vlakt zo stilaan alles uit, vervlakt het en maakt het oppervlakkig: we kijken met velen en dus is het belangrijk; waarnaar niet wordt gekeken, bestaat niet.
Eén miljoen Nederlanders hebben zich gisterenavond, in deze speciaal voor hen wel heel erg kille tijden, opgewarmd aan dat onnozele spelletje. Zij hebben Pim Fortuyn uitgeroepen tot ‘grootste Nederlander aller tijden’. Een ‘signaal’ is dat inderdaad. Een dat kan tellen. Een 'mayday' dat wordt uitgezonden door een cultuur in verval als betrof het hier een schip dat zinkende is, een cultuur die haar verleden vergeet en die, ‘naar de toekomst toe’ (zoals dan amechtig wordt gehakkeld), enkel nog op de zéér korte termijn kan denken.
Straks wordt dat format door Canvas, de Vlaamse staatszender nota bene, overgenomen. Ik wacht op de eerste kritische intellectueel die, vóór het zover is (en liefst niet erna, wanneer bijvoorbeeld Filip Dewinter is verkozen tot ‘grootste Vlaming aller tijden’), in begrijpelijke bewoordingen (jawel, ‘All ur base’) wijst op de gevaren die aan dat lichtzinnige spelletje verbonden zijn. Het zal iemand moeten zijn die niet om populariteit maalt.

maandag 15 november 2004

Ethisch probleempje

Op 12 november had ik het hier (‘Uit het nieuws’) over die Amerikaanse soldaat die, vlak voor hij Fallujah ging ‘binnentrekken’, voor de televisiecamera vertelde hoe leuk hij het wel vond. Als een computergame, zag je hem denken, maar dan écht. Nu verneem ik dat er in die veldslag toch wel wat Amerikanen zijn ‘gesneuveld’. Ik geloof een stuk of vijftien. Veel minder dan Irakese ‘verzetstrijders’, maar toch vijftien. (Ik ben om de een of andere reden geneigd bij dit soort dingen een overmaat aan aanhalingstekens te gebruiken.) En nu vraag ik me af: is het ethisch verwerpelijk om te hopen dat die kerel, die het zo’n ‘fun’ vond, één van die vijftien is? ’t Is maar een vraagje hoor. Toen ik hem zag, wenste ik het hem toe dat hij zou sneuvelen – en dát was ethisch verwerpelijk. (Maar ik had het niet gezegd, alleen maar gedacht.) Maar nu, nu die vijftien er toch in gebleven zijn en niet anders dan in een plastic zak zullen terugkeren, wénsen dat hij er één van is? Wénsen met andere woorden dat het níet die sukkels zijn die trillend op hun benen en tot-en-met opgenaaid of gedrogeerd die klotestad binnen moesten trekken, maar wél die ene klootzak die het nog leuk scheen te vinden ook en die duidelijk stond te popelen om zijn eerste jurkdragende terrorist neer te leggen.
Ik weet het niet. Het is, zoals ik zei, een ethisch probleempje.

zondag 14 november 2004

Mijn eigen namen (9)

ACHTERBERG, Gerrit
Op 19 januari 1982 kocht ik de fraaie Querido-uitgave van de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg. Tot dan toe had elke aanschaf van boeken nog in het teken van de studies gestaan. Van het aanleggen van een echte bibliotheek, ik bedoel een boekenverzameling los van enig praktisch nut, was nog geen sprake. Achterberg was, strikt genomen, mijn allereerste boek. Het 46ste dat fysiek in mijn bezit kwam, maar het nummer één in mijn literaire bibliotheek.
De aanschaf werd ingegeven door twee overwegingen. De eerste was de prijs. De in de speciale aanbieding gevraagde 500 frank, hoewel een flinke hap uit mijn budget vertegenwoordigend, was voor dat 1.054 bladzijden tellende boek niet veel. Het was een mooi boek, en ook dat was een reden om het te willen hebben: gebonden, linnen kaft, een mooie grijze omslag met zorgvuldige typografie. Dit was wellicht een terechte overweging. Mijn exemplaar, een zevende druk uit 1980 (oplage 5.000 exemplaren), kan onmogelijk in waarde zijn verminderd. Daarmee vormt het in mijn inmiddels danig uit de kluiten gewassen bibliotheek een uitzondering.
De tweede overweging betrof de inhoud. Ik kende het werk van Achterberg niet, las in die tijd nauwelijks, of eigenlijk helemaal geen, poëzie. Maar ik wist dat Achterberg een belangrijk dichter was, en ik vertrouwde erop dat ik als échte lezer wel vanzelf bij de poëzie zou uitkomen. De aanschaf van de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg was met andere woorden een daad van optimisme, een boud negeren van de tijd, een blind geloof in mijn ontwikkeling als lezer.
Deze overweging is onterecht gebleken. De bundel is uitgegroeid tot een symbool van mijn onvermogen om poëzie te lezen, tot een vleesgeworden baken dat in mijn bibliotheek de mogelijke uitbreiding – niet de materiële maar de geestelijke – van mijn lectuurleven afgrenst. Ik weet stilaan dat ik het nooit helemaal zal lezen, die poëzie van Achterberg, laat staan dat ik haar ooit zal beheersen of begrijpen. De fraai ogende bundel is een steen des aanstoots geworden, een veraanschouwelijking van mijn eindigheid als lezer. Een blok die de ingang naar het walhalla der poëten blokkeert.
Ik las ooit de eerste twee bundels die in de verzamelbundel zijn opgenomen, Afvaart en Eiland der ziel, maar daar is me niets van bijgebleven. In de inhoud duidde ik de gedichten aan waarvan ik dacht dat ze me iets hadden gezegd: ‘Herschepping’, ‘Afscheid’, ‘Stil ogenblik’, ‘Bevrediging’… – maar ik weet allang niet meer wát ze me hebben gezegd. En als ik ze nu herlees, overvalt mij een grote verwarring: ‘En de vogelen vervolgden / het lied dat lang geleden was gestaakt / zó ongemerkt, dat wij vergaten / hoe het tot zwijgen was geraakt.’

zaterdag 13 november 2004

Ontwennen

Jwl, kom maar vlug terug uit je ontwenningskuur!

Mijn woordenboek (39)

AANSNIJDEN
Ik heb het ooit één keer een vrouw zien doen (zó oud ben ik): een ongesneden brood tegen de borst houden, er met het mes in de andere hand een kruis in kerven, en er vervolgens, met zagende bewegingen naar de eigen boezem toe, een eerste snede van afsnijden. Het herinneringsbeeld is in mijn verbeelding inmiddels getransformeerd tot een explosieve cocktail van efficiëntie en perversie: het devote gebaar is een giftige alliantie aangegaan met een bloederige, batailleske erotiek van verminking. Het brood werd aangesneden. Op de schort bleef geen bloederige vlek achter, wel een witte meelveeg.
Een onderwerp aansnijden is heikeler dan een brood aansnijden. Meestal belooft het niet veel goeds als een onderwerp wordt aangesneden. Aangename onderwerpen dienen zich vanzelf aan.

vrijdag 12 november 2004

Uit het nieuws

Op de gladde wangen van een kind dat Intifada-kreten slaakt is onhandig met zwarte en witte verf een Arafat-baard geschilderd. De jongen draagt een groen legerhemd en op z’n hoofd zo’n witte doek met zwart rastermotief. * Ergens in Ivoorkust stapt een zwarte man wiens aangezicht met slijk is geschminkt richting vijand. ‘Ik eet ze op’, zegt hij. ‘Ik eet ze op.’ * Een tot de tanden bewapende Amerikaanse soldaat vlak voor het binnentrekken van Fallujah: ‘Well, I like it. It’s fun.’

donderdag 11 november 2004

Schindler

Ik ben er altijd in geslaagd om me, ondanks alle barnum en ondanks de zéér politiek-correcte quasi-verplichting om die film zéker te gaan zien, volledig voor Spielbergs elf jaar geleden op de wereld losgelaten magnum opus af te sluiten. Maar gisterenavond was het toch prijs: onverhoeds kwam ik zappend in een zeer esthetisch zwart-wit in beeld gebracht concentratiekamp terecht. En na vijftien seconden van die – hoelang is het precies? – drie uur durende Schindler’s List wist ik het: dit kan niet. Hoe respectvol ook in beeld gebracht, hier ketst elke adequaat gedoseerde belichting, elke cadrering, elke uitgebalanceerde dialoog, elke minutieus voorbereide cameravoering, elke enscenering op af. Geen regisseur kan dit in beeld brengen. Elke esthetiek is een aanfluiting. Elke taal schiet te kort, ook de literaire taal van Levi en Semprun maar zeker die door Hollywood zo gedetermineerde filmtaal. Ik zag vijftien seconden van een onschuldige en absoluut niet schokkende sekwentie, maar ik had niet méér nodig om te beslissen: ik wil die film nooit zien – én om te vrezen dat door hem in een pedagogisch project als moreel hoogstaande kijk op de holocaust aan te reiken er onherstelbaar veel kwaad is aangericht.
Ik weet dat deze opmerking intuïtief, impulsief en in zekere zin onrechtvaardig is omdat ik niet de héle film heb gezien, maar waarom zou ik niet een oordeel mogen vellen op basis van een oprecht gevoel, ook al is het gebaseerd op een defensieve houding vooraf en een sterke momentane indruk, die echter des te meer ernstig moet worden genomen omdat dat moment zich onverhoeds aandiende?

@Anonymous

Een 'Anonymous' schrijft als commentaar bij mijn ‘Uit het nieuws’ van gisteren:
Nou nou nou, waarom zo denigrerend? Welke geijkte uitvaartrituelen had Van Gogh als ongelovige wel moeten volgen? En dat een moeder die haar zoon door een idioot heeft zien afslachten zegt dat ze de voorbije week ook haat heeft gevoeld, mag je haar niet aanrekenen. Zeggen dat zoiets neerkomt op een oproep tot haat, is onzin. Van Goghs vader heeft in zijn toespraak trouwens de aanslagen op moskeeën veroordeeld: "Theo zou ze ook hebben veroordeeld" - wat wààr is.
Even Wim De Bie citeren, op zijn onvolprezen Bieslog [http://bieslog.vpro.nl/programma/bieslog/index.jsp]:
"Bedankje
Zonder een spoor van ironie:
de crematieplechtigheid van Theo van Gogh was een warme, geestige, humanistische, sobere en ontroerende gebeurtenis, dankzij de prachtige toespraken van zijn vader en moeder en zijn twee zusters.
Na de nationale, massale rouwhysterie van de afgelopen jaren was deze tv-uitzending een openbare les.
Ik bedank de familie Van Gogh dat ik er via de televisie bij aanwezig mocht zijn."
Inch Allah

Ik antwoord ‘Anonymous’ hier:
Oké, als het zo is, des te beter. Ik heb die plechtigheid niet gezien op tv, en heb me dan ook in de voorwaardelijke wijs uitgedrukt. Overigens vind ik niet dat dergelijke plechtigheden op tv moeten komen, maar dat is wat anders. Dat Wim de Bie het nodig vindt om de bricoleurs van dienst uitdrukkelijk te feliciteren, bewijst dat er wel degelijk een probleem is met dit soort geïmproviseerde uitvaartrituelen. Wat hij ook, verwijzend naar de ‘massale rouwhysterie van de afgelopen jaren’, zegt. Het is niet omdat je ongelovig bent, en dat er dus geen geijkt ritueel voorhanden is, dat iedereen nu maar het zijne in elkaar moet knutselen. Als dat gebeurt, zijn de gevolgen niet te overzien. Dat is om te beginnen al een miskenning van de essentie van wat een ritueel is: precies het uit handen geven aan een gevestigde opeenvolging van collectief herkenbare gebaren van datgene waar het individu geen vat meer op heeft. En wat de moeder van Van Gogh betreft: het is niet omdat ze – zeer begrijpelijk – haat voelt dat ze die ook moet uitspreken. In bepaalde gevallen kun je beter zwijgen. Dat Van Goghs vader de aanslagen op moskeeën veroordeelt, lijkt me de normaalste zaak van de wereld.

woensdag 10 november 2004

Uit het nieuws

Weerzinwekkend, de manier waarop Jan Modaal nu in Nederland zijn bricolage-uitvaartrituelen zelf in handen neemt. Liefst voor het oog van de camera. (De showbegrafenis van André Hazes blijkt nu een generale repetitie te zijn geweest.) Wat krijg je als je buiten de gebaande paden van de geijkte rituelen treedt? Wansmaak, opgeklopte emotie, een orgie van kitsch, personen die dingen zeggen die beter niet zouden worden gezegd op een uitvaartplechtigheid. Zo zou de moeder van Theo van Gogh, voor wier verdriet ik overigens liever alleen maar respect had willen opbrengen, gisteren, aldus het televisiejournaal, ‘haar haat’ hebben uitgesproken en dus, als dat waar is, tot haat hebben aangezet. * Het Vlaams Blok is veroordeeld. Vanaf nu kun je ongehinderd zeggen dat het een racistische partij is. (‘Ongehinderd’, dat wil zeggen: zolang zij niet aan de macht zijn en hun zwarte lijsten, die ze nu zorgvuldig bijhouden, niet tot uitvoering brengen.) Veel gevolgen, behalve gunstige voor het Blok (ze zijn alweer de zondebok), zal de veroordeling niet hebben. Of je zou het lef moeten hebben om hun congres van zondag, waarop ze hun ‘doorstart’ zullen beleven (nieuwe naam, modernisering, goedkeuring van het verzachte programma…), te verbieden. Volgens de letter van de wet moet dat toch kunnen, ze beginnen dat congres toch als racistische organisatie, nietwaar…? Zover komt het natuurlijk niet. De enige winnaar van deze hele pantomime is het Blok. De verschuiving in de parlé van de ‘democratische’ partijen ter rechterzijde (dat zijn dus bijna álle ‘democratische’ partijen) is nu al merkbaar. Als ze inderdaad, dan kunnen we misschien…: zo luidt het nu. Het Blok is alweer een stap dichter bij aanvaarding en machtsdeelname, het wendt in elk geval die veroordeling aan om nog wat meer in die richting op te schuiven. * En ondertussen in Irak, Ivoorkust, Palestina…

dinsdag 9 november 2004

Mijn eigen namen (8)

ABÉLARD
Ach, was het maar zo gemakkelijk: even die lul eraf en daardoor verlost te zijn van alle misère die door dat opstandig aanhangsel wordt veroorzaakt! Bijvoorbeeld de misère die gepaard gaat met het verliefd worden op een twintig jaar jongere studente. Probleem is dat je moet rekenen op de genade van de sublimatie die je nodig hebt om lulloos en toch met volle goesting door het leven te gaan. Bijvoorbeeld zoals Abélard, die in ontmande staat een ethisch traktaat wist te produceren… Voor een halve heilige als hij was is dat uiteraard geen probleem, hij zag in de demarche van zijn religieuze tegenstanders wellicht niets minder dan de hand van God en genoot al op voorhand, terwijl het glanzend-scherpe mes zijn ballen naderde, van de weidse perspectieven die zich zouden openen bij het onlichamelijke aanschouwen van Diens, Gods dus, oneindige goedheid - maar zou een gewone mens, een gewone man, vrede kunnen nemen met een dergelijke sanctionaire castratie-met-psychologisch/religieuze-doeleinden? Nooit meer bander, zoals Brassens doet telkens hij aan Fernande denkt? Héloïse van haar kant, de twintig jaar jongere studente waarvan sprake, was, blijkbaar, zo bigot dat ze het allemaal voor lief nam en zich in het klooster te buiten ging aan de hysterische kwezelarij waarzonder ze zich ongetwijfeld behoorlijk voor het blok gezet zou hebben gevoeld door Abélards fysiologische ommekeer.

Het hek van de dam

Wij hebben in Vlaanderen altijd een beetje opgekeken naar Nederland: hoe daar schijnbaar geen immigrantenprobleem bestond, geen tolerantieprobleem, geen integratieprobleem. Nu weten we beter. De uitlaatklep van een Blok-equivalent was er niet. Jan Maat was deskundig op een zijspoor geparkeerd. Negatieve gevoelens leken er nauwelijks te bestaan. Alles werd vrolijk opgeleukt, de straten lagen er altijd wel kleurig en multicultureel bij. Wat leken die Indonesiërs en zwarten met hun grappig Hollands zich perfect thuis te voelen. Maar ondertussen is die hele op het agressieve af assertieve Nederlandse samenleving het spoor bijster. Het ongenoegen barst uit de veel te kleine doorkijkwoninkjes. Vanaf nu wordt de ene vrijheid na de andere teruggeschroefd. Normen en waarden. Coffeeshops. Weerzin voor tv-programma’s waarin blijkbaar alles kan. Fortuyn maakt de onverdraagzaamheid salonfähig. Of beter: strassefähig, want dit is niet iets voor de salons. Columnisten die niet per se aardig willen zijn helpen de tolerantiekraan dicht te schroeven. En nu zo’n conservatieve provocateur koelbloedig door een zelfverklaarde terrorist werd gekeeld, is het hek helemaal van de dam. Het was namelijk geen blanke, deze keer. Zie het nu naar boven komen, die jarenlang ingehouden afkeer. Zie Nederland nu verzuipen in een zondvloed van haat en frustratie. Ik vrees dat het Poldermodel bij deze definitief onder de zeespiegel verdwijnt. Neen, in Nederland hebben ze geen Blok-equivalent. Nu zal blijken dat bij ons het Blok fungeert als de kurk in het gat van de dijk die nodig is om het ongenoegen onder controle te houden. In deze fase van verrechtsing, die ook wij meemaken en die wellicht de hele westerse wereld zal overspoelen, zou een bliksemafleider als het Blok wel eens een garantie voor geweldloosheid kunnen blijken te zijn. Daar gaan in eerste instantie al die negatieve krachten naartoe. In Nederland slaan de stoppen door en wordt het meteen: brandstichten en straatgeweld. Ik hou mijn hart vast voor wat de georchestreerde angst allemaal zal aanrichten.

maandag 8 november 2004

Mijn woordenboek (38)

AANSMEREN
Alleen wat ik niet nodig heb kan mij worden aangesmeerd. Wat, aan materiële goederen, heb ik echt nodig? De denkoefening wordt vaak gemaakt maar leidt nooit tot concrete maatregelen. Hoe zou de etherische, lichte, heldere leegte aanvoelen die zou ontstaan als ik erin zou slagen om me te bevrijden uit de compacte pasta van aansmeersels? Ik geraak er niet meer uit, zit als een wesp gevangen in een confituurpot. Niet dat er een deksel op zit, maar dat goedje smaakt zo zoet, zo zoet…

zondag 7 november 2004

Mijn woordenboek (37)

AANSLUITEN
De rijen moeten aansluiten, je moet in de pas lopen, er mogen geen gaten vallen… Waarin niet? In het systeem dat je, op het ogenblik dat je in die rijen loopt, nog niet kent, dat jou overstijgt, dat jou opvangt als een vangnet… (Maar daar zitten toch ook gaten in, in een vangnet?) Loop in die rij, laat geen gat vallen, wees blij dat die rij er is: dat is wat de eis om aan te sluiten zegt. En ook dat jij, zolang je die eis gedachteloos inwilligt, op dat ogenblik nog het overzicht mist dat je nodig hebt om alleen te lopen.

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (4)

Quand ces tours de jardin de ma grand’mère avaient lieu après dîner, une chose avait le pouvoir de la faire rentrer: c’était – à un des moments où la révolution de sa promenade la ramenait périodiquement, comme un insecte, en face des lumières du petit salon où des liqueurs étaient servies sur la table à jeu – si ma grand’tante lui criait ‘Bathilde! viens donc empêcher ton mari de boire du cognac!’
(I:11)

Wanneer mijn grootmoeder na het avondmaal haar ronde deed in de tuin, kon maar één iets haar overtuigen om terug naar binnen te komen en dat was als – op het ogenblik dat de ommegang van haar wandeling haar weer eens, zoals een insect, in het schijnsel van de lichten van de kleine salon had gebracht, waar allerlei likeurtjes al klaar stonden op de speeltafel – mijn groottante haar toeriep: ‘Bathilde! kom naar binnen en zorg dat je man niet te veel cognac drinkt!’

Als deze tuinwandelingen van mijn grootmoeder na het avondeten plaatsvonden, was er één ding wat haar in huis kon doen terugkeren: als namelijk op een van de momenten dat de omlooptijd van haar wandeling haar als een insekt naar de verlichte ramen van de kleine salon bracht, waar op de speeltafel de likeuren geserveerd werden, mijn oudtante haar toeriep: ‘Bathilde! kom gauw en let er op dat je man geen cognac drinkt!’
(Lijsen I:52)

zaterdag 6 november 2004

Tuinieren op ’s werelds rand

Ik schreef het hier volgend essay over Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere. Het verscheen in november 1992 in het maandblad Kunst & Cultuur.

'Het helpt niet, maar wat kunnen we anders doen dan doorgaan met schrijven?' vraagt Paul de Wispelaere zich af. Een beetje monkelend voegt hij er aan toe: 'En zo rationeel is deze bezigheid overigens ook niet.' Wellicht raakt dit schijnbaar achteloos neergeschreven zinnetje de diepste kern van wat deze auteur drijft. Vanaf oktober 1990 hield Paul de Wispelaere vier seizoenen lang een ontroerend en verontrustend dagboek bij. Het werd afgelopen voorjaar uitgegeven onder de titel Het verkoolde alfabet.
Het verkoolde alfabet is een belangrijk boek. In de eerste plaats – al is dat nog geen voldoende reden – omdat het een mooi boek is. Maar het is ook een belangrijk boek omdat het het oeuvre van een vooraanstaand Vlaams letterkundige een nieuw elan lijkt te geven; omdat het bij de lezer vragen oproept; omdat het, door een standpunt in te nemen in een brede maatschappelijke discussie, in de werkelijkheid ingrijpt; omdat het op verschillende manieren kan gelezen worden: als dagboek, als 'egodocument' (wat mij niet hetzelfde lijkt te zijn), eventueel als verwerkelijking van des auteurs (door mij niet bestudeerde) literatuurtheoretische opvattingen inzake autobiografische geschriften en inzake de complexe verhouding tussen fictie en werkelijkheid..., – als manifest tenslotte.
Inderdaad, volgens mij draagt Het verkoolde alfabet de kracht in zich om als een katalysator te fungeren voor het ecologische bewustzijn, aan het eind van deze twintigste eeuw, die ook of misschien vooral op dat gebied het epitheton 'catastrofaal' in de wacht lijkt te zullen slepen. Het is onmogelijk om hier het boek vanuit al deze invalshoeken te benaderen. De aandachtige lectuur en het laten bezinken, niet alleen van Het verkoolde alfabet maar ook van enkele van De Wispelaeres vroegere werken hebben bij mij in de eerste plaats een grote fascinatie opgeroepen voor het karakter van paradox en impasse, dat gaandeweg in dit oeuvre tot een tragische spanning wordt opgedreven. Het is mijn bevinding – en dat is het wat ik in dit artikel wil toelichten – dat De Wispelaeres schrijven een ontwapenende, open en soms wanhopige poging is om aan de paradoxen die zijn leven beheersen te ontsnappen. (Of minstens om aan de onmogelijkheid om er aan te ontsnappen een zin te geven.)
Ik ben niet zo gewonnen voor het vroegere fictionele (of beter: half-fictionele) werk van Paul de Wispelaere. Ik vind de worsteling met het eigen verleden te expliciet het dominante thema. Op zich is daar natuurlijk niets op tegen, maar het leven van Paul de Wispelaere is, zeker in vergelijking met dat van een aantal andere literatoren, misschien iets te weinig getormenteerd. Daarenboven lijkt het mij dat hij niet aan de verleiding kan weerstaan – ook niet in Het verkoolde alfabet – om de hem omringende wereld een beetje naar zijn hand te zetten. Soms gebeurt dat ten koste van andere, zich ook in de realiteit bewegende personages/personen, en dat roept bij de lezer wel eens wat gêne op. Maar goed, het gaat om literatuur en dit soort bevindingen is dus impertinent.
De Wispelaeres boeken kunnen gelezen worden als een publieke poging tot reconstructie en verder behoud van zijn zelf. Ze staan dan ook bol van relazen van vergane liefdes, (net niet) vergeten passies, beschrijvingen van voorbije overpeinzingen, waarnemingen en emoties. Uiteraard heeft De Wispelaere altijd ook wel oog gehad voor de wereld waarin dat alles zich afspeelde. Maar ik heb de indruk dat hij al te lang voor het veilige isolement van de tuin gekozen heeft.
Een van de tendensen in het oeuvre van De Wispelaere, is die van een afnemende gerichtheid op het ik. De Wispelaere is blijkbaar beginnen inzien dat dat ik zich ontwikkelt in een onlosmakelijke verbondenheid met een ruimere context en dat een wijziging in die context dus onafwendbaar haar invloed zal doen gelden op dat ik. Het individu is niet het centrum maar een element van de teloorgang; niet alleen het eigen ik (van Paul de Wispelaere) maar de wereld zelf ('de eeuwenoude, overzichtelijke, ambachtelijke wereld van toen') is aan het verzinken – en samen met de wereld het ik. Vergaat de wereld, dan ook de tuin.
Het project blijft in wezen hetzelfde: de redding van het zelf – maar de aanpak wordt verruimd: 'In zorgvuldig gebouwde en beheerste zinnen fragmenten herstellen van een wereld die aan het verdwijnen of al verdwenen is. Een vorm van literaire archeologie.' Vooral Tussen tuin en wereld en Mijn huis is nergens meer lijken wel met boekhoudkundige volharding bijgehouden staten van wat er niet meer is. In Mijn huis is nergens meer schrijft De Wispelaere: '...alles in dit land is het laatste.' Maar het bleef in dit vroegere werk naar mijn smaak al te zeer bij een weliswaar mooi geschreven maar toch ietwat zeurderige, steriele opsomming, waarmee de auteur – hij mag dan al overschot van gelijk hebben – zich in literair opzicht aansloot bij de in artistiek opzicht niet zo interessante traditie van Vlaamse 'maatschappijkritische' literatuur a la Vandeloo en Ruyslinck. Het noodzakelijke surplus heeft De Wispelaere in Het verkoolde alfabet gevonden. Zijn inventaris van wat er niet meer is (of wel nog, maar dan in gehavende staat) is er in een andere toonaard gezet, implicieter, mooier verwoord ook. Maar vooral: die inventaris wordt op een geloofwaardige manier verbonden met een persoonlijke dramatiek, die dit keer niet in hoofdzaak bestaat uit allerlei tot in den treure uitgesponnen liefdesperikelen. Het tragische surplus van Het verkoolde alfabet bestaat uit een aantal paradoxen, die De Wispelaere in zichzelf bespeurt maar die, in deze tijd en in onze westerse wereld, ook algemeen-menselijk zijn. In de loop van dit artikel zal duidelijk worden om welke paradoxen het gaat.

Welke zijn de verschillende gedaanten van de teloorgang die Paul de Wispelaere inventariseert? Ik onderscheid drie zones van verval: de natuur, de taal, de traditie.
De aanklacht tegen de vernietiging van de natuur klinkt in Het verkoolde alfabet het hardst door. Het geëmotioneerde vertellen over planten en dieren die in het leven van zeer veel mensen al lang niet de geringste betekenis meer hebben, is zonder meer ontroerend. Paul de Wispelaere schrijft met veel liefde en kennis van zaken over fauna en flora. Ik kan niet anders dan hopen dat zijn manifest ook de meest ongevoelige, meest van de natuur vervreemde burger, gesteld dat die dit soort boeken leest natuurlijk, spijt doet krijgen dat hij voor al die verscheidenheid nooit oog heeft gehad. De Wispelaere schrijft: 'Helder zomerwater om in te zwemmen, een school baarzen die flikkeren in plekken zonlicht, bloeiende eilandjes van gele plomp: er zijn al bijna twee generaties opgegroeid die het nooit hebben gekend. Nog even en zelfs de herinnering aan levende waterlopen zal uit het bewustzijn van de mensen verdwenen zijn.' Met andere woorden: natuurbehoud wordt een abstracte doelstelling – men (ik zelf, mijn kinderen) zal slechts uit de tweede of derde hand vernemen wat nu precies behouden dient te worden. Het is een verschrikkelijke gedachte: deze onduidelijkheid omtrent de doelstelling zal in elk geval de voor de redding van het 'milieu' onontbeerlijke dynamiek niet ten goede komen. (U heeft nu de tijd om snel even op te zoeken wat 'gele plomp' is. Of beter: was.)
Het valt niet makkelijk om ten aanzien van het ecologische debacle een juiste houding aan te nemen. Ook Paul de Wispelaere heeft het er moeilijk mee. Het probleem is inderdaad: om het natuurlijk evenwicht te herstellen moet je de (technologische) beschaving terugschroeven, maar wat doe je met haar 'terechte' verworvenheden? Je kan de mensen toch hun moeizaam op de natuur bevochten gezondheid en bestaanscomfort niet ontzeggen? De Wispelaere geraakt er niet uit: 'Groeiende onvrede met en schaamte over jezelf is wel de minste tol die je aan het leven in deze tijd en in deze maatschappij hebt te betalen. Erzonder verspeel je zeker elk recht op kritiek.'
Met andere woorden: het ecologische bewustzijn levert een levensgrote paradox op.
Net als de natuur verschraalt ook de taal in een hoog tempo. De Wispelaere heeft het over 'de kromspraak van deze tijd' en hij wijst vooral politici en zakenlui met de vinger. De woorden verliezen, in hun overvolle contexten en door het voortdurende misbruik dat er van gemaakt wordt, hun draagwijdte en slagkracht. 'Ze worden leger met de dag', zegt De Wispelaere. En elders: 'Eigenlijk zijn er steeds minder woorden die je in de mond kunt nemen, het alfabet is verkoold en smaakt naar as.'
Ook deze teloorgang leidt tot een paradox. Want waarmee anders dan met taal, met kapotte, stukgemaakte, verloederde taal kan het verval worden aangeklaagd? Paul de Wispelaere is zich bijzonder goed bewust van het probleem: 'Jammer dat de verkrachte taal zelf niet in staat is iemand de bek dicht te slaan.' En toch schrijft hij. Inderdaad, het kan bezwaarlijk een rationele bezigheid genoemd worden.
De opdeling in drie zones van verval - natuur, taal, traditie - heeft natuurlijk iets geforceerds: in werkelijkheid (en in De Wispelaeres boek) loopt de ene zone in de andere over. Zo heeft de verschraling van de taal veel te maken met het afnemende gevoel voor waarden en traditie. 'We zitten in een zogenaamd democratische grabbelton van taal', schrijft De Wispelaere. 'Het elitairste wat we kunnen doen is hooghartig zwijgen.'

Het hoge woord is gevallen: democratie. Ook hier bevindt Paul de Wispelaere zich in een paradoxale situatie. Het is misschien wel de meest centrale, de meest fundamentele paradox. Om dat duidelijk te maken ga ik hier even uitvoeriger in op een cruciale passage, achterin Het verkoolde alfabet (blz. 271-272). De Wispelaere bekent daar: 'Er is een dubbelheid in mij' en hij verbindt die dubbelheid 'met de etymologische betekenissen van "cultuur" en "beschaving".' Cultura is: 'de bebouwing van de grond'; civilitas: 'burgerschap'. Cultuur, in deze betekenis genomen, is voor De Wispelaere: 'gevoeligheid voor het aardse, voor het lichamelijke en ambachtelijke, voor de lokale, de kleinschalige, de vertrouwde, de tastbare, de bijzondere dingen van het dagelijks leven'. Cultuur is de voedingsbodem waarop zijn individualiteit gegroeid is, het onuitputtelijke reservoir van 'aan personen, dieren, planten en voorwerpen gebonden herinneringen'. En De Wispelaere omschrijft nader: 'Het heeft te maken met een streektaal, met gewoonten en tradities, [...] met een wereld die een warme belofte inhield, die niet is vervuld en die ik om deze reden nog steeds als een symbool van het onvervulbare in mij voel'.
Tegenover deze 'cultuur' staat 'de beschaving'. Die, zegt De Wispelaere, 'behelst de hele wereld van mijn geestelijke ontwikkeling, de literatuur, de kunsten en de wetenschap, het abstracte denken en het beschaafde taalgebruik.'
Beide orientaties, hoewel 'tegenstrijdig en niet te verzoenen', bepalen De Wispelaeres persoonlijkheid en dus ook zijn werk. Ik waag hier een extrapolatie van de 'etymologische betekenissen'. De ene pool van De Wispelaeres identiteit, deze die hij 'cultuur' noemt, wordt door het verleden gevoed, is gericht op het behoud van dat verleden, en wordt vooral door emoties aangedreven. Op de versleten ijkstok van de politiek bevinden we ons ter rechterzijde. De pool 'civilitas' staat daar tegenover, links dus. Daar heerst toekomstgerichtheid, progressief denken en rationaliteit. Zowel de conservatieve als de progressieve pool zijn elk voor zich een onherleidbaar, niet om verantwoording vragend fait primitif. Zo schrijft de verlichte, redelijke en rationele humanist De Wispelaere bij voorbeeld over zijn heimwee, 'de diepe, vruchtbare grond van [zijn] wezen': '...ik kan er moeilijk tegen dat mij iets ontnomen wordt waaraan ik me gewend had. Zo ben ik nu eenmaal.' (In Brieven uit Nergenshuizen, mijn cursivering.)
Welnu, deze niet om verantwoording vragende behoudsgezindheid geldt ook – naast de natuur en de taal – de traditionele waarden. En met die traditionele waarden lijkt een te nadrukkelijke en veeleisende, onvermijdelijk nivellerende democratische instelling onvermijdelijk in conflict te komen: 'Het vreselijkste en saaiste is in ieder geval de redelijkheid van de middelmaat. En daar berusten helaas de hedendaagse democratische samenlevingen op.' Het is een delicate materie; de eerlijkheid gebiedt mij ook het vervolg van dit citaat weer te geven: 'De democratie heeft slechts zin als zij haar eigen principes en gedragingen onophoudelijk ter discussie stelt, zich voortdurend een lachspiegel voorhoudt. De democratie mag geen moment samenvallen met zichzelf. Zij mag nergens in geloven, haar ja moet ook altijd een neen zijn.' Democratie moet met andere woorden organisch zijn; zij mag niet verstard zijn tot een levenloze en dwangmatige, door bureaucratie geregelde plichtpleging. Betekent dit dat zij begeleid en gestuurd moet worden door een elite? De Wispelaere blijft hier zeer voorzichtig en laat een ander aan het woord: 'Brodsky, volstrekt zuiver op de graat als individualist en democraat, verklaart [...] dat kunst en cultuur per definitie "elitair" zijn, en dat de toepassing van democratische principes op het terrein van de kennis leidt tot de gelijkstelling van wijsheid en idiotie.'
Het probleem is zich in onze samenleving al een tijdje aan het aftekenen en vraagt om een duidelijk antwoord: hoe moet een weldenkend iemand de dag van vandaag vasthouden aan terechte, 'progressieve', humanistische waarden zoals gelijkheid en sociale rechtvaardigheid, zonder evenwel te vervallen in ofwel de andere, ontoereikend gebleken 'geloofspunten' van de vooruitgangsideologie, ofwel in een overdreven, door ziekelijke nostalgie ingegeven idealisering van het verleden en de traditie? In deze paradox kristalliseren zich de eeuwenoude conflicten tussen natuurlijke ongelijkheid en sociale gelijkheid; tussen minimale bestaanscondities en de maximale toeleveringskracht van de natuur; tussen een organisch gegroeide traditie en de zich vergalopperende 'beschaving'. Hoe moet vermeden worden dat iemand, die zich kritisch afwendt van de moeizaam bevochten condities, die weliswaar op sociaal en humanitair vlak tot een onmiskenbare welvaart hebben geleid, maar die op ecologisch en ook cultureel vlak uitputting, vernietiging, afstomping, onverschilligheid en veralgemeende middelmaat hebben veroorzaakt – hoe moet vermeden worden dat zo iemand automatisch geassocieerd wordt met een (extreem-)rechts gedachtegoed, ook al hangt die (zelf)kritisch ingestelde iemand geenszins de irrationele, primitieve en agressieve motieven aan die in dat kamp aan elk denkbeeld voorafgaan? Of anders gezegd: hoe moet het voor de ontwikkeling en het voortbestaan van de beschaving onontbeerlijke elitaire van zijn in een bepaalde context pejoratieve bijklank verlost worden? (De kregeligheid, waarmee De Wispelaere op het verwijt van elitarisme reageert (bij voorbeeld in het interview met Knack, juli 1992) lijkt mij in dit verband veelbetekenend. Het probleem is niet of men al dan niet tot een elite behoort; het probleem is dat het hoe dan ook, spijts alles, willens nillens deel uitmaken van een elite in onze egalitaire samenleving blijkbaar een schande is.)
Terzijde: de parallel tussen deze politieke en de eerder beschreven ecologische paradox moge duidelijk zijn. Net zoals men zich met betrekking tot het ecologische probleem de vraag moet stellen: hoe een vervuilende beschaving veroordelen zonder tegelijk ook de terechte verworvenheden ervan mee van tafel te vegen? – net zo moet men zich in het politieke domein bewust zijn van het probleem: hoe te wijzen op de limieten van de 'vooruitgang' en van de zich daarop entende maatschappelijke denkbeelden, zonder terug te vallen in een reactionair en irrationeel traditionalisme? Hier is niet voldoende ruimte om een volledige lijst op te stellen van de waarden, waarvan De Wispelaere de teloorgang registreert. (Het gaat trouwens om een onontwarbaar conglomeraat van waarden, om een levensstijl, een tijdgeest.) Niets kan de prachtige bladzijden vervangen, waarop de auteur zijn eerlijke nostalgie en getemperd verdriet heeft neergeschreven. Sommige fragmenten uit zijn hommage aan een verzonken wereld zijn van een onvergetelijke schoonheid. In de mate waarin de schoonheid, die hij al schrijvende reconstrueert en tot stand brengt, onvergetelijk is, draagt De Wispelaere vooralsnog bij tot de redding van wat verdwenen is.

Paul de Wispelaere hekelt het dictatoriaal en totalitair karakter van het vooruitgangsgeloof. Het is blind voor de schaduwzijde van dood en verlies die, hoe dan ook, elke menselijke onderneming aankleeft. Het meest negatieve van deze tijd is dat er geen plaats meer is voor negativiteit. Blindheid voor alles wat naar negativiteit verwijst, is de norm. Wie niet blind wil zijn, wordt al vlug pessimisme aangewreven en vormt een obstructie voor de kortzichtige vaart der volkeren.
De gestalte bij uitstek van de negativiteit is uiteraard de dood. De eigen dood is in Het verkoolde alfabet een ondergeschikt thema. Veel dieper dan een laconieke opmerking graaft De Wispelaere niet: 'Gisteren had ik nog een dag langer te leven dan vandaag.' De dood waar hij het wel over heeft is een algemene dood, een die het eigen verscheiden in belang veruit overstijgt: het is de dood die besloten ligt in verstarring, uniformisering, in de gelijkschakeling van alle verschillen. Het 'verschil als zodanig' beschouwt De Wispelaere 'als een grondtrek van [het] leven'. Het is deze algemene dood die zich uitzaait in de drie zones van verval: de natuur, de taal, de traditie...
Ook bij het onderzoeken van dit aspect van Paul de Wispelaeres tekst, stuit ik op een levensgrote paradox. Immers, hij lijkt zelf, ondanks het besef dat het leven gekenmerkt wordt door een grote mate van chaos en zelfs anarchie, behept met een nadrukkelijke behoefte aan zuiverheid, orde en overzicht. 'Mijn behoefte aan een zelfgeschapen orde, waarin ook de tamelijk zeldzame zijsprongen waren ingecalculeerd zodat ze onschadelijk bleven, waarin ik zowel de emoties als de ontspanning zorgvuldig doseerde, waarin ik klasseringen en afbakeningen nodig had om hard en ongestoord te kunnen werken...' (In Brieven uit Nergenshuizen.) Dit verlangen naar orde brengt De Wispelaere overigens, wat zijn verhouding tot het verleden betreft, gevaarlijk dicht bij een ongenuanceerd idealiseren. 'We kwamen niets te kort, maar hadden ook niets te veel. De vloer glom en geurde naar groene zeep, het wasgoed klapperde aan de lijnen boven het grasveld. Het dagelijkse servies was van simpel aardewerk, maar het blonk [...]. Netheid en orde trokken de grenzen waarbinnen het voor mij zichtbare gezinsleven zich afspeelde in een ongedwongen en gemoedelijke sfeer van eendracht en verbondenheid...' Niets geen spanningen of ontbering, geen kinderlijke of puberale ongemakken, geen katholieke indoctrinatie... Het is zonder enige twijfel te mooi om waar te zijn. De Wispelaere lijkt zich in dit soort passages (de hier aangehaalde is zeker niet de enige!) te bezondigen aan wat hij zelf, in Tussen tuin en wereld, aan 'de gevoelige rijmelaars in de tuin van de Europese romantiek' verwijt: dat zij 'slechts een deel van de waarheid' aan het licht brachten, een deel 'waarin de schoonheid als idee van de rest geïsoleerd werd'. Maar de auteur is zich bewust van dit gevaar. Ik denk aan de uiteenzetting die hij in Brieven uit Nergenshuizen geeft over de aan Gilles Lapouge ontleende tegenstelling tussen 'utopisten en contra-utopisten': 'De utopist [...] is een verkondiger van de volmaakte orde. [...] Hij vertoont een hooghartig en onverzoenlijk optimisme, dat de tegenspraak van de droefheid en de twijfel niet duldt.' Het 'domein' van de 'contra-utopist' daarentegen is 'de vrijheid, niet de uniformiteit. [...] Hij stelt de schoonheid boven de nuttigheid, ondergaat en cultiveert de ongrijpbare contradicties van het leven. [...] In zijn persoonlijk gevecht met de tijd blikt hij met weemoed naar het verleden, de ondergang fascineert hem, hij weigert het uniform van het optimisme, weet dat de waarheid gehuld gaat in weemoed, emotie en verdriet.'
Het hoeft geen betoog in welk kamp De Wispelaere zichzelf plaatst. Hij kiest tegen de 'revolutionaire zuiverheid' en voor de 'humanistische redelijkheid', ook al gaat dat gepaard met een illusieloos pessimisme. Want zoveel moge duidelijk zijn: hoezeer De Wispelaere ook zijn best doet om niet toe te geven aan een gemakkelijke en gemakzuchtige zwartgalligheid, erg hoopgevend kun je zijn kijk op de wereld bezwaarlijk noemen. Overigens zegt hij van zichzelf: '...voor mezelf heb ik de indruk dat ik in sommige opzichten juist hardnekkiger en onverzettelijker ben geworden. Er zal echter meer weemoed en meer ontgoocheling en meer besef van vergeefsheid doorklinken in mijn stem.'

De Wispelaere is nooit echt een man van de actie geweest. Inderdaad: 'een daadwerkelijke houding van weerbarstigheid en verzet' ligt 'in de praktijk geheel buiten [zijn] bereik', zo geeft hij zelf toe. Betekent dit dat De Wispelaere resigneert, dat hij zich beperkt tot het maken van vaststellingen en dan afhaakt? Geenszins. Zijn verzet, dat zich manifesteert in drie domeinen: de liefde, de tuin en de literatuur, mag dan al irrationeel of symbolisch zijn, het is zeker niet onredelijk of ondoeltreffend.
'Natuurlijk, het is de waarheid van de liefde, maar alle andere waarheid is onverdraaglijk', schrijft De Wispelaere vanuit zijn egelstelling. De liefde beschouwt hij als een 'gevecht met de tijd', een 'vindingrijke poging', een 'fantastische hoed vol goocheltrucs om de banale, alledaagse tijdscategorieën buiten spel te zetten'. De Wispelaere bedoelt hier natuurlijk de tijd waar hij geen deel aan wenst te hebben: de rechtlijnige, 'vooruitgaande', zich ontwikkelende tijd. Zijn tijd is mythologisch (niet historisch) en circulair (niet vicieus!): zij 'wentelt als een wiel waarin dood en hergeboorte elkaar opvolgen en voortbrengen, dat is de enige tijd die hij niet vreest en die hem de indruk geeft dat hij niet werkelijk ouder wordt.' 'De indruk' – ik zei het al: De Wispelaeres verzet tegen de teloorgang is irrationeel en symbolisch.
In elk geval symbolisch op te vatten is zijn tuin! 'De tuin is een herschepping van het paradijs uit mijn kinderjaren.' De Wispelaeres tuin – een hectare vrolijke chaos, waarin naar verluidt tal van in de omgeving quasi uitgestorven dier- en plantensoorten een laatste onderkomen gevonden hebben – is zijn 'vlees' geworden opstandigheid, een monument van onverzettelijkheid, een reservaat van nutteloze breeddenkendheid. In die tuin speelt alles zich af op het ritme van de seizoenen; slechts een enkele keer dringt het kabaal van de actualiteit (in casu de Golfoorlog) door tot in de paradijselijke hof. De tuin bevindt zich 'aan de rand van de wereld'. Net zoals 'de tuin van Vasterival in Varengeville-sur-Mer', door De Wispelaere tijdens een uitstapje in Normandië bezocht, zich vlakbij de krijtrotsen van Dieppe aan de diepe rand van het land bevindt. Ook die tuin is voor De Wispelaere 'een symbool van hoe mooi de wereld had kunnen zijn'. Het beeld van de rand is belangrijk, niet in het minst omdat het connotaties oproept van marginaliteit en van afgrondelijkheid.
De literatuur, zowel in haar receptieve als in haar actieve gedaante, is De Wispelaeres derde vorm van verzet. (En dat het óók een irrationele vorm van verzet is, zagen we al.) Hier komt het duidelijkst naar voren dat hij niet resigneert; zijn schrijven beschouwt hij zelfs als een engagement (ook al 'helpt het niet'): hij wil de wereld een spiegel voorhouden 'opdat zij haar verfoeilijke eigendunk zou afleggen'.

vrijdag 5 november 2004

@Anonymous

Ik antwoord Anonymous – die zijn/haar bijdrage ook kan ondertekenen zónder een Blogger-profiel aan te maken, gewoon door onderaan zijn/haar naam te schrijven – hier en niet onder zijn/haar commentaar bij het stukje ‘Terreur met woorden’, dat zelf al een antwoord was op zijn/haar eerdere commentaar op het stukje ‘Van Gogh’.
ad 1.
Anonymous zegt: Ik ben het met je eens dat de hele zaak niet zoveel met het recht op meningsuiting te maken heeft. Er is blijkbaar een groep van dolgedraaide jongeren, al dan niet gemanipuleerd, die niet terugschrikt voor moorden en aanslagen. Zij lijken me gevaarlijker en nog idioter dan de extreem-linkse terroristen van de jaren '70. In elk geval zijn er redenen genoeg om ze streng aan te pakken, preventief door de veiligheidsdiensten, repressief door de strafrechter.
Het gaat om individuen. Voor zover ik er zicht op heb, zijn het ontwortelde individuen, die geen antwoord hebben op het contrast tussen hun (islamitische) cultuur en het hypermaterialisme en de oversekste cultuur van onze zogenaamde westerse beschaving. Een beschaving die al even losgeslagen is, als je het mij vraagt. De meeste van die jongeren krijgen onvoldoende kansen en geven zich over aan het platste materialisme (gel in de kop, zilveren kettinkje rond de hals, rondlummelen met een veel te dure BMW en natuurlijk het oeverloze gsm’en), en aan asociaal en door hun cultuur ingebakken machogedrag (rondhangen op straat, dat oeverloze zaakjes-bedisselen…). Nix aan de handa, als we ons daar aan storen moeten we ze maar een beter voorbeeld kunnen geven. Integratie zou wellicht gemakkelijker kunnen worden afgedwongen als het voorbeeld inspirerender zou zijn. Hun fundamentalisme wordt wellicht ingegeven door een afkeer voor wat zij te zien krijgen – en ik kan dat wel voor een deel begrijpen. Of deze ‘dolgedraaide jongeren’ al dan niet ‘gemanipuleerd’ zijn, laat ik volledig op uw rekening. Zeg mij, wie is eigenlijk niet gemanipuleerd, de dag van vandaag?
ad 2.
Anonymous zegt: Voor Westerse vrouwen is de "terreur van het schoonheidsideaal" als terreur een metafoor; voor Afghaanse vrouwen was de terreur van de Taliban rauwe realiteit.
U zou het eens aan die westerse vrouwen moeten vragen hoe zo’n metafoor aanvoelt. Ik vermoed dat u geen westerse vrouw bent. Overigens ervaar ik, als man, dat schoonheidsideaal waaronder westerse vrouwen gebukt gaan evengoed als een terreur. U onderschat, denk ik, ook de macht die een cultureel ingebakken gebruik heeft. Ik zeg niet dat die Afghaanse vrouwen gelukkig zijn onder hun boerka, ik denk alleen maar dat ze zich niet per definitie gelukkig voelen nu ze hem thuis mogen laten. Ik stel ook vast dat veel islamitische vrouwen gehecht zijn aan het zogezegd onderdrukkende gebruik van het dragen van de hoofddoek.
ad 3.
Anonymous zegt: Dat Van Gogh een onbeschofte deelnemer was aan het publieke debat, is waar, maar het is secundair: hij had wel degelijk het recht om aan dat debat deel te nemen. Dat recht kan pas achteraf worden teruggenomen, en alleen door de rechter. Vergeet overigens niet dat de moordenaar het minstens evenzeer op Hirsi Ali gemunt had.
Ik vind dat elke beschaafde deelnemer aan een debat op het ogenblik zelf dat hij aan dat debat besluit deel te nemen moet uitmaken in hoeverre zijn deelname al dan niet onbeschoft is. De rechter treedt pas in actie als de deelnemer zo onbeschoft is geweest dat niet te doen.
ad 4.
Anonymous zegt: Een flink deel van onze literaire en filosofische traditie bestaat uit teksten die wat sommige mensen heilig vinden bekritiseren en bespotten. Er bestaan nu eenmaal geen heilige teksten, mensen die dat wel vinden mogen niet eisen dat we die heiligheid accepteren. Toevallig ken ik twee creationisten; ik zou het absurd vinden om hen op stang te jagen en constant met hen in de clinch te gaan over hun idiote ideeën, maar als er ooit een drukkingsgroep komt die eist dat het creationisme in het officieel onderwijs onderwezen moet worden, naast de evolutieleer, zal ik die fel bestrijden, met kritiek, humor, ironie, spot. Als die groep creationisten zich daardoor "in hun kern" of "in hun ziel" gekwetst voelen, is dat jammer.
Ik ben het er niet mee eens dat er geen heilige teksten bestaan. Ze bestaan wél, en ze zijn altijd heilig voor mensen (niet op zich). Die hebben, vind ik, het recht dat wij accepteren, niet dat die teksten heilig zijn, maar dat die teksten voor hén heilig zijn. Als wij dan toch in de clinch moeten gaan omdat zij van ons eisen dat ook wij hùn teksten heilig vinden, dan moeten wij dat met redelijke, genuanceerde, stijlvol geformuleerde argumenten doen, niet met de botte bijl.
ad 5.
Anonymous zegt: Hoezo moet de grondwet zowel Nederlands als islamitisch zijn? Zoals elke grondwet geldt ook de Nederlandse of de Belgische (grotendeels toch) uitsluitend voor de mensen die de Nederlandse of de Belgische nationaliteit hebben. Maar hij geldt dan wel voor elke Nederlander of Belg in dezelfde mate. De grondwet hoeft dus even weinig islamitische accenten te bevatten als katholieke of protestantse, namelijk geen enkel. Aan welke islamitische accenten had je gedacht?
Hier heb ik zelf onduidelijk geformuleerd. Ik bedoelde natuurlijk dat je de inwijkelingen, vanaf hun zoveelste jaar hier (kan en moet duidelijk bepaald worden) en nadat zij hebben bewezen dat ze zich willen integreren (bijvoorbeeld door de taal te leren en door bereid te zijn hier te werken – wij moeten hen wel werk willen aanbieden), de nationaliteit moeten kunnen verwerven, mét de bijhorende plichten (eventueel stemplicht) en rechten (stemrecht). Wat ik ook wilde zeggen is dat ik niet geloof in een Nederlandse (of Belgische) cultuur die altijd ‘zuiver’ Nederlands zal blijven. Samen met de inwijkelingen komt er culturele vermenging. Zij nemen onze waarden over – en wij mogen niet uitsluiten dat wij ook van hen iets te leren hebben. Die vermenging kan niet anders dan zich op den duur weerspiegelen in onze instellingen en wetgeving. Uw opmerking dat onze wetgeving geen katholieke of protestantse accenten bevat, lijkt mij fout. Onze wetgeving is christelijk geïnspireerd.
ad 6.
Anonymous zegt: Elke beschaafde ideologie, religie of sekte hoort een uitstapclausule te hebben: leden ervan moeten uit de katholieke, communistische, islamitische etc. club kunnen stappen zonder bang te zijn dat je daar narigheid mee krijgt. Als je enkele eeuwen geleden uit de katholieke club stapte, kon je levend worden verbrand,; als je dat begin vorige eeuw deed, kon je in Vlaanderen nog worden gebroodroofd . Hoe dan ook lijkt zo'n uitstapclausule me essentieel om een club als beschaafd te respecteren. Ik vrees dat een vrij grote groep moslims het met die clausule moeilijk heeft (waarschijnlijk omdat ze zich in hun interne cohesie bedreigd voelen): vandaar de rabiate haat tegen Rushdie en nu Hirsi Ali als "afvalligen". Maar het is wel van levensbelang dat ze ze leren aanvaarden: hun spelregels gelden alleen voor hun eigen club, en iedereen die dat wil, moet uit hun club kunnen stappen en die van buitenaf kunnen bekritiseren.
Daar ben ik het volledig mee eens. En ik denk ook dat een van de grote problemen in het aanzwellende conflict tussen christelijke wereld en islam is dat beide niet op hetzelfde punt van hun ontwikkeling staan. Waar wij een halve eeuw geleden mee hebben afgerekend, daar staan zij nu voor. Maar ook zij zullen hun secularisering meemaken! Het fundamentalisme is daar trouwens al een (krampachtige) reactie op.

Terreur met woorden

Een ‘anonymous’ reageert op het stukje ‘Van Gogh’ (3 november). Ik geef haar of zijn reactie hier weer omdat u er zelf anders misschien niet op zou komen:
Wat is dat eigenlijk, "terreur met woorden", "terreur met beelden"? Hoezo is de film Submission terreur? Zijn de Satanic Verses van Rushdie terreur? Wat is de logica die je "terreur met woorden" op een lijn doet zetten met "terreur met kogels"? De logica van: je begint met een pilsje en je eindigt als een heroïnejunk? Rare logica volgens mij. Uit de op Theo Van Gogh gespietste brief blijkt dat Hirsi Ali dood moet omdat ze afvallig is en "heult met de vijand", en omdat ze vindt dat ook voor islamitische jongeren in Nederland de Grondwet voorrang hoort te hebben op de islam. Ben je intolerant als je dat soort achterlijke ideeën niet pikt?
Terreur in de enge zin van kaping, gijzeling, bommen en zelfmoordaanslagen bedoelde ik natuurlijk niet. Wat ik bedoel is dat je ook met woorden kan kwetsen als je moedwillig ‘vergeet’ dat ze in verschillende culturen of zelfs in verschillende hoofden iets anders kunnen betekenen. Dat lijkt mij wat ‘tolerantie’ te betekenen heeft. Zeker als dat ‘iets anders’ essentieel is, zoals ‘God’ of ‘vrouw’ of ‘tolerantie’ zelf: dan raak je aan de kern, dan dood je. Terreur is voor mij de uiting van al wat totalitair is in de zin dat het geen tegenspraak duldt. Totalitair is het systeem dat de eigen waarden verabsoluteert. Dat niet naar verdedigers van andere waarden wil luisteren. Ook als het om minder fundamentele waarden gaat, kun je wat mij betreft over terreur spreken. In dat opzicht vind ik ‘mediaterreur’ of ‘reclameterreur’ of ‘de terreur van het westerse schoonheidsideaal’ echt wel reële zaken waaronder velen van ons gebukt gaan. Zoals bijvoorbeeld, denken wij Westerlingen dan, vrouwen in Afghanistan gebukt gaan (of gingen) onder de terreur van de plaatselijke totalitaire vestimentaire voorschriften.
Nu geef ik toe dat mijn gebruik van het woord ‘terreur’, in de hier geschetste brede zin, provocerend was – en in die zin bezondig ik me zelf aan het genoemde euvel. Maar je moet, zeker in deze maatschappij van overkill, provoceren om gehoord te worden. Dat wist Theo Van Gogh ook – alleen, hij kende geen maat, hij onderschatte de aard van de kwetsuren die hij veroorzaakte. Hij viel niet de huid aan, of het hart, maar de ziel van een cultuur en van, in die cultuur, individuele mensen die nog fanatieker zijn dan hij was.
Overigens vind ik uiteraard niet dat voor islamitische jongeren in Nederland of België of waar dan ook in de niet-islamitische wereld de islam voorrang moet hebben op de grondwet. Maar ik vind wel dat bijvoorbeeld in bedrijven de autochtone jongeren geen voorrang moeten krijgen louter op basis van huidskleur of geloof. Tewerkstelling is de enige sleutel tot echte integratie. En ik vind ook dat het hoog tijd wordt dat de genoemde grondwet, waar nodig, rekening houdt met de demografische realiteit. Zij moet in Nederland niet Nederlands zijn of islamitisch maar beide, en wel in een verhouding die een weerspiegeling is van de verhouding tussen het Nederlandse en islamitische aandeel in de bevolking.
Ik vind het fout te stellen dat de moord op Theo van Gogh een aanslag is op de vrije meningsuiting. Dat is hij ook, maar hij is in de eerste plaats een vergrijp dat is geprovoceerd door een verkeerd gebruik van het recht op vrije meningsuiting. Dat recht is aan beperkingen onderworpen. En die beperkingen heeft Van Gogh niet gerespecteerd. Hij had zijn waarheid ook genuanceerder kunnen verkondigen. Het gebrek aan nuancering is hem fataal geworden. Moest hij daarom vermoord worden? Natuurlijk niet! Moeten wij de motieven van de moordenaar proberen te begrijpen? Natuurlijk wel! Er is geen andere mogelijkheid, willen we niet in een eindeloos en nog veel bloediger conflict terechtkomen.

donderdag 4 november 2004

Van dieren, dichters en bomen

Aan de kant van David tegen Goliath staan. Principieel aan de kant van de afvalligen, de uitgestotenen, de onterfden, de onzekeren, de machtelozen, de vertwijfelden, de onaangepasten, de bespotten staan. Aan de kant van de dieren, de dichters en de bomen staan. Vooral de onaangepasten en de dichters, wat mij betreft. Ik herlees, na twaalf jaar, Paul de Wispelaeres Het verkoolde alfabet en God!, wat spreekt dat boek mij nog altijd aan!

Transatlantische e-mailconversatie

(Op het ritme van het binnensijpelende nieuws over de catastrofale uitslag van de presidentsverkiezingen.)
9:29
Take care, Mary!
13:34
Pascal, we are hanging from a cliff... pray for us...
17:13
Pascal, it is over and we are all shaking our heads in disbelief, considering our options which include leaving the country. In truth we hardly feel a part of a country that is so divided and where the ruling party bases itself on a fundamentalist moral authority. Everyone I know is shattered... thank you for your support...
17:43
Mary, I respect your feelings and I try to imagine what you and your friends and beloved and everyone there who has the heart and the brains at the right places are going through at this very moment. I seriously hope my words can help you a little bit. I think you have to stay: your place is there. You're an artist, an intellectual, you have a voice, so you have responsability. Can you imagine what will happen if everyone with a heart and brains goes away? Stay there. Organise. Things really happen in the States. This should not stop - to restart again in 2008. Things like 'MoveOn' must continue. Look wat Amnesty International can, what Greenpeace can... Still you have freedom of speech, freedom of gathering, freedom to have your own opinion, freedom to make beautiful things that comfort people...

woensdag 3 november 2004

Van Gogh

Jwl wijdt op zijn altijd interessante weblog emotionele bedenkingen aan de moord op filmmaker en columnschrijver Théo van Gogh. Hij is verontwaardigd: boos om de moord natuurlijk, maar geneigd om er de betrekkelijkheid van in te zien. Ik reageer op zijn stukje met – denk ik toch – voorzichtige woorden (wat zijn deze kwesties heikel!):
Ik vrees dat kritiek op fundamentalisme zelf altijd op de een of andere manier fundamentalistisch is – en dat roept dan weer andere extreme reacties op; wat er nu in Amsterdam is gebeurd, is, ik wik mijn woorden, in zeker opzicht een logische ontwikkeling (natuurlijk keur ik het af, maar ik zeg alleen maar: er zit een logica in, de logica van het extremisme, van de ongenuanceerde terreur - terreur met kogels, terreur met woorden, met beelden...)
Haat genereert haat. Van Gogh was een intolerante Fortuyn-aanhanger. En iemand die zijn intolerantie rondbazuint, gebruikmakend van de vrijheid van meningsuiting… Neen, hij mocht niet worden vermoord, natuurlijk niet! – maar had dan toch iemand op een redelijke, verstandige, efficiënte manier intellectueel weerwerk geboden…! Nu is het te laat en zijn we in de spiraal van haat en onverdraagzaamheid alweer een rondje verder. Alweer wat onzekerder over waar dit allemaal toe leidt.

Twijfel aan de democratie

Vier jaar geleden had je nog het gesjoemel met de ponskaarten in Florida en het nuchtere, vaststelbare feit dat Gore over de hele Verenigde Staten mathematisch méér stemmen had gekregen dan Bush om je twijfels over de waarde van democratie te rechtvaardigen. En natuurlijk ook de vaststelling dat de president van Amerika was verkozen door nauwelijks een kwart van zijn stemgerechtigde onderdanen (de helft van de niet eens vijftig procent die was komen stemmen). Nu wordt het moeilijker: er lijkt – voorlopig toch – van gesjoemel geen sprake en de Amerikanen zijn blijkbaar de voorbije vier jaar nog in die mate verder versponst dat er nu méér van zijn die voor domheid en eigenbelang kiezen in plaats van voor een laatste sprankel hoop op redelijkheid en redding. (Ik bedoel ook en eigenlijk in de eerste plaats: ecologische redding, waarover ik in het kader van deze verkiezingen weinig heb vernomen.) Je wordt er, in je twijfels over de waarde van democratie, nu toe gedwongen om echt essentiële vragen te stellen: verdient de domheid het wel om zo aan het woord te komen?; is de taal van de meerderheid echt wel de taal die moet worden gesproken?; moet je de richting van het beleid laten bepalen door een angstige, grauwe, manipuleerbare, luie en verdoofde middelmaat? Ik weet het niet meer. Ik weet echt niet meer of ik werkelijk nog een democraat wil zijn.

dinsdag 2 november 2004

Mijn eigen namen (7)

ABBEY ROAD
Vier mannen lopen over een zebrapad. Aftands geworden auto’s staan links en rechts geparkeerd, links een witte kever. A beetle. De vier mannen zijn op weg naar een opnamestudio. Of ze komen er net vandaan. Ze zijn bezig met de beste plaatkant aller tijden: de tweede van Abbey Road – waarvan de hoes vier mannen toont, die over een zebrapad… Een van de vier, de meest burgerlijke, loopt uit de pas. Toen vormde dat naar verluidt aanleiding tot speculaties, nu kunnen we hooguit glimlachen om zo’n prepostmoderne mystificatie. (Ik bedoel: het wérkte nog, niet alles was aan ironie ten prooi gevallen; zo’n symbolisch geladen houding kon niet anders dan iets te betekenen hebben.) Zeven kinderen die naar de hemel gaan; een vrouw die door het badkamerraam naar binnen komt… And in the end, the love you take is equal to the love you make… (Toen kon je nog zoiets meligs zingen en toch goed zijn. Toen kon je nog uit de pas lopen.)

Hoop

Ik hoop, net als u (hoop ik), op een goede uitslag.

maandag 1 november 2004

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (3)

De telles relations, si elles m’avaient été révélées par un tiers, eussent suffi pour me tuer à demi, mais comme c’était moi qui les imaginais, j’avais soin d’y ajouter assez d’incertitude pour amortir la douleur.
(III:85)
*
Indien een buitenstaander me over dergelijke relaties zou hebben verteld, ik zou het amper hebben overleefd. Maar aangezien ikzelf ze verzon kon ik er naar eigen goeddunken genoeg onzekerheid bij verzinnen om de pijn te verzachten.
*
Als dat soort relaties mij door een derde was onthuld, zou het genoeg zijn geweest om mij te knauwen, maar nu ik het was die het mij indacht, zorgde ik dat er voldoende onzekerheid bij kwam om de pijn te verdoven.
(Cornips V:81)