maandag 21 februari 2005

Mijn eigen namen (17)

AFRIKA
Als je aan land komt zie je achter je achter een schijnbaar smalle, drukbevaren waterstrook de scherpe rotspartij waar je zo-even nog was. Hier en daar wachten groepjes bij de neus genomen sukkelaars op transport naar de overkant. De steden zijn er drukdrukdruk. Allemaal allochtonen. Enfin, bij ons noemen we ze zo. De troosteloze buitenwijken gaan over in een grote zandbak waar geen kind in speelt. Aan de overzijde daarvan smachten een paar uitgedroogde rivieren naar hun bron. De mensen zijn hier zwarter en naakter, de kinderen hebben dikke buiken. De natuur wordt stilaan groener. Rechts woedt een oorlog, links hongersnood. In het midden van het continent staan de leeggelikte vetpotten van de Congo. We overschrijden de evenaar. Antilopen vluchten voor ons uit naar hun kot in het nationaal park. We betreden een land waar wit en zwart niet meer op aparte bankjes zitten. Bij de branding duikt een school pinguïns van een tafelberg het water in.
Ik weet niets van Afrika. Mijn van schuldgevoelens doordrongen bezorgdheid is aangepraat. Ik zou er beter over zwijgen.