vrijdag 7 september 2007

Mijn woordenboek (163)

AFBIJTEN

Wie de spits afbijt kan op applaus rekenen. Hij lijkt moedig, maar kan ook lafheid worden aangerekend. ’t Is moedig om als eerste aan te treden: je overwint je eigen schaamte en faalangst en je plaatst jezelf boven de schaamte en faalangst van de anderen. Maar het heeft toch ook altijd iets van: er vanaf willen zijn, zo snel mogelijk de last van de vrees en onzekerheid van zich af willen werpen. De druk van het nog-moeten weegt blijkbaar zwaarder door dan het vermogen en de wil om in extremis, uit de waarneming van het aantreden van de anderen, nog wat extra ervaring te putten, en de motivatie om het béter te doen. Overigens klinkt, net zomin als de moed van de spitsafbijter onversneden is, ook het applaus dat hem te beurt valt niet helemaal oprecht: de opluchting van de minder moedigen is daarin hoorbaar.