dinsdag 16 oktober 2007

Dag 48 vVH&C

071007 - Op de weg van Mesen naar Ploegsteert, net voorbij het oorlogsmemoriaal (waar elfduizend soldaten die maanden en jaren hebben afgezien worden herdacht en dat we even hebben bezocht (na eerst in de afspanning aan de overkant van de weg een koffie te hebben gedronken (op het terras (in de zon)))), worden we door een man met een oranje hesje aangemaand om op de zijkant van de weg te gaan staan. We stappen uit en groeten deze koerscommissaris. Aan de overkant van de straat staat een plakkaat dat ten behoeve van wie daarvoor belangstelling heeft aankondigt dat aan het monument een beetje verderop, dat wij dus net hebben bezocht (en waar ik een paar foto’s heb gemaakt), elke week de Last Post wordt getoeterd. Er staat al een groepje oudere mensen, een zit er in een karretje. Een mooi groepje, in het tegenlicht dankbaar fotografenvoer. De oranje man neemt zichtbaar een status in die hij in het gewone leven, zonder oranje hesje, niet bezit. De manier waarop hij het verkeer regelt, is veeleer knullig. Uit een huis vijftig meter verderop wordt een oude vrouw aangerold. De zon schijnt, er passeert hier niet elke dag een wielerwedstrijd, eens buiten. Moet de oppas hebben gedacht. Maar de vrouw, amper de deur uit, begint al te roepen dat ze terug naar huis wil. Ze doet dat in de beide landstalen. Eerst in het West-Vlaams van haar jeugd, dan in het Frans dat deze taalgrensgemeente, en ook haar, later heeft overspoeld. De oppas rolt de zwakzinnige tot bij het groepje, maar dan maakt ze zo van haar oren dat de aftocht wordt geblazen: geen coureurs voor deze nog levende dode. Zo, daar staan we: aan de rand van het land, min of meer uit de tijd, elfduizend doden achter ons en uitkijkend naar het peloton van de derde etappe van de rittenkoers ‘Franco-Belge’ (die, zoals ik een dag later op de radio zal horen, zal blijken te zijn de laatste wedstrijd van wielerclown Nico Mattan – zodat ik ooit zal kunnen zeggen, misschien in een karretje, aan de rand van de weg, dat ik nog de laatste koers van Mattan heb gezien). De renners laten op zich wachten. Na twintig minuten passeert een rustig peddelend kopgroepje, en nog eens vijf minuten later zoeft het peloton voorbij – met daar achteraan de luid toeterende karavaan van ploegleiders. We hebben de zon op ons gelaat laten rusten, we hebben naar deze mensen staan kijken, hoe het tegenlicht hun silhouetten vormde, we hebben die ongelukkige vrouw in haar karretje gezien die de koers niet wou zien, we hebben gezien hoe de man in zijn oranje hesje met oranje belangrijkheid naar auto’s gesticuleerde. En we hebben de renners gezien, wel honderd vijftig renners (en een ervan was Mattan), die wat verderop, richting Mesen, zonder saluut voorbij die elfduizend soldaten (zonder winnaar) voorbijreden.