zaterdag 6 oktober 2007

Ferroviaire observaties (11)

Relnichten. Ja, dat moeten het zijn, die twee jongemannen aan de overkant van het straatje: relnichten. Het slappe handje, een overbewustzijn van het eigen uiterlijk, gesofisticeerd-nonchalante kledingkeuze. Twee rondwandelende paradoxen van feminiteit en branie. Een meetlat onderbroek boven de bovenste rand van de afgezakte bovenbroek, dure jeans, pasprecies gemillimeterde fabrés, en die ene zelfs met het bestudeerd-asymmetrisch gekapte haar in mèches. Opscheppen over uitgaan, zo en zo laat, wakker geworden in een bushokje, niet meer weten hoe laat, dan overgaand in fluistertoon, wellicht omdat het dan over drugs gaat, en dan weer luider, voor heel de wagon, meisjes, een jongen die niet wou meegaan, enzoverder enzovoort. Dat alles in het Frans. Ik schat het koppel drie-, hooguit vijfentwintig. Telefoon, een hip deuntje waar de ironie van af druipt. White Stripes, licht verbasterd op een orgeltje. Een verwijfd riffje. Nu gaat het heel luid. Neen, vanavond niet, op weg naar Zeebrugge, une boîte. Maar of ze misschien uit wil zondagavond, en ja, we kunnen dan misschien recht naar het werk, zonder slapen natuurlijk. Wat zeg je dat Caroll heeft gezegd? Hoe durft ze, daarvoor ziekteverlof aanvragen? Nu ja, ze heeft gelijk, ik zou het ook doen. Enzovoort. De man die voor mij zit, een oude man die net nog in een document onder de hoofding ‘Uitnodiging voor het Schepencollege’ zat te bladeren, is in slaap gevallen. Mond wijd open, ik heb een brede inkijk. In het station van Gent komt een jonge vrouw naast me zitten. Allochtoons. Ook met gsm, een die af en toe van die geluidjes maakt als een zieltogende tamagotchi: voed mij, voed mij. ‘Ik bel je straks terug, dat ding kan hier elk moment uitvallen.’ De trein blijft een kwartier stilstaan. De conducteur, weer zo een van het ludieke soort, roept om: ‘een deur die niet dicht kan en zo kunnen we niet vertrekken, natuurlijk’. Er komt een technieker aan te pas, een gele overall op het perron. Aan de andere kant de straat (de trein staat op het spoor naast de straat die langs de achterkant van het station loopt), en daar zie ik op een vensterbank van een van de appartementen van de appartementsgebouwen, onder een vroege kerstster (of een die er nog hangt van de vorige editie), een kooi met een gele en een blauwe parkiet. Ik leg in mijn hoofd verbanden: de bushalte als moderne kribbe onder de kerstster; de deur en de mond; de parkieten en die twee in hun telefoon gillende kwieten. Railnichten. ‘Je laatste maand is je laatste dag.’ Dat is iemand anders, een vrouw, die nu er in Gent een vriendin naast haar heeft plaatsgenomen ook is beginnen te spreken en ook al niet stopt met spreken. De inrichting van een huis, het plaatsen van linoleum, het timmeren van kastjes. Een voorbeeldige huisvader! Maar het was nodig dat hij ‘in gang schoot’ – ‘in de gang schoot’, denk ik kwaadaardig. Het kind komt eraan, ja, eens je in je laatste maand bent, moet je er geen rekening meer mee houden dat het nog een maand kan duren, dan kan het er elke dag komen. Je laatste maand is je laatste dag. Welk kleur zou het linoleum hebben vraag ik me, dichtgeklapt boek op mijn schoot, af. Allô? De overkant opnieuw, dringend nieuws uit Zeebrugge. De man voor mij gaapt nog eens heel zijn orgelgat open, speekseldraden verbinden de onderste tandenrij met het verhemelte. De gsm naast mij geeft nog een laatste kik. En sterft. Ik kijk uit het raam naar de parkieten, die eindelijk achteruitschuivend in beweging komen.