vrijdag 15 februari 2008

Dag 171 vVH&C

080206 – De motivatie van Joel Meyerowitz om voor kleur te kiezen, klinkt mij na een uur of twee in het grijze en regenachtige Charleroi te hebben doorgebracht wat vreemd in de oren maar ik begrijp het wel: ‘De wereld heeft kleur, dus kies ik voor kleurenfotografie.’ Allicht hebben economische motieven meegespeeld: vanaf de jaren zeventig werd het nu eenmaal veel goedkoper om je filmrolletje te laten ontwikkelen en om er afdrukken van te laten maken, dan om zelf in een doka met zwart-wit aan het knutselen te slaan.
Ik hou wel van dat soort lapidaire uitspraken. De resultaten van de optie zijn het allerminst. Het werk uit de jaren zeventig van deze Amerikaanse stadsfotograaf (nog tot 4 mei in het Musée de la Photographie in Mont-sur-Marchienne) is uitermate subtiel. De ‘lectuur’ van elke foto is iedere keer opnieuw een avontuur. Het lijken snapshots maar dat zijn het natuurlijk niet. Wellicht schuilen er uren van wandelen, wachten, selecteren… achter elk eindresultaat (in casu een digitaal bewerkte en uitvergrote print (meestal 30 op 40, sommige 60 op 80) van het oorspronkelijke negatief). Meyerowitz ‘leidt’ de blik van de toeschouwer van het ene detail naar het andere. De opname blijkt meer dan een momentopname op straat. Het beeld is een vlak met picturale kwaliteiten waarin alle elementen, zowel de ‘inhoudelijke’ (‘anekdotische’) als de ‘vormelijke’ (kleurvlakken, textuur, schaduwpartijen, leegte…), een gelijkwaardige rol spelen. Resultaat: je kunt hiernaar blíjven kijken – en dat lijkt me wel het kenmerk van een sterke foto.

De stadsfoto’s zijn de opvallendste in de tentoonstelling. Maar je hebt ook andere reeksen. Verstilde opnames van invul- of restarchitectuur, anekdotevrije kleurencomposities waarin felgekleurde auto’s en staalblauwe luchten de hoofdrol voor zich opeisen, strandtaferelen met desolate zomerpret – beelden waarvan een weemoed afstraalt die in de stadsprenten niet of dan toch minder nadrukkelijk aanwezig is.
Twee beelden pik ik er uit.
Het eerste is dat met de twee figuren in een beige jas die samen in een wolk stoom opgaan. Naast hen nog twee figuren op wier rug de slagschaduw van nog twee andere mensen valt. Ook de schaduw van de fotograaf is aanwezig. Laat hier je blik over gaan. Probeer je achteraf te realiseren wat die blik allemaal gezien en ontdekt heeft. Probeer je bewust te zijn van hoe je deze foto léést. Dát je hem leest. Als je dat allemaal overziet, is het niet meer van belang of relevant te weten of Meyerowitz bij het afdrukken zelf al die twee schaduwen had gezien, of dat hij ze pas ontdekte toen hij de afdruk van zijn foto voor het eerst onder ogen zag. Het feit is dát ze er zijn, en dat wij ze nu te zien krijgen.

En dan is er de foto met het koppel dat de hoek van een met draad afgespannen parking rondt. Het is moeilijk te beschrijven wat hier allemaal gebeurt. Er is die houdgreep, er is (links) de man die ziet wat er gebeurt, en er is (rechts en in schaduw gehuld) de man die het niet ziet. Maar daarover gaat het niet in de eerste plaats. Voor mij gaat het om kantelingen: het beeld kantelt, enigszins zoals een Rubik-kubus, in zowat alle richtingen. Kantelassen zijn dan de paal die de vrouw met haar rechterhand vasthoudt en waarrond zij in wijzerzin een nieuwe richting inslaat; de rechterhand van de man, die de vrouw in tegenwijzerzin de andere richting lijkt te willen doen uitgaan (de dwang die daarbij wordt uitgeoefend wordt, door het contrast, mooi kracht bijgezet door de draad, die onvrijheid suggereert); de centrale oplopende lijn in de compositie die wordt gevormd door de bleke betonrand die richting verdwijnpunt loopt (hier is het kantelen al begonnen want de foto staat schuin); de verticale lijn die wordt gevormd door de smalle strook lucht in het verlengde van het straatje; en er is, last but not least, de kanteling in het gemoed die, doordat de man in de camera kijkt, wordt teweeggebracht door de compliciteit tussen de man die de vrouw probeert te dwingen en de toeschouwer, wij dus.